Beschikking d.d. 24 mei 2012
Zaaknummer 200.098.979
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 21 september 2011 (zaaknummer: 103570 / FA RK 10-542) heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1999] en [kind 2], geboren [in 2003], afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 19 december 2011, heeft de vader verzocht de beschikking van 21 september 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 maart 2012, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder brieven met bijlagen van 19 januari 2012, 24 januari 2012, 1 februari 2012 en 26 april 2012 van mr. Pieters en een brief van 28 december 2011 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), waarin de raad mededeelt niet te beschikken over relevante rapportages/adviezen.
Van de minderjarige [kind 1] is op 11 april 2012 een brief gedateerd 3 april 2012 binnengekomen op de griffie van het hof, waarin zij aangeeft niet met de rechter te willen praten en niet te willen schrijven.
Ter zitting van 3 mei 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Pieters en de moeder, bijgestaan door mr. Siesling-Vellinga. Namens de raad is mevrouw Douma verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn in 1996 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk ook: de kinderen) geboren. [kind 1] en [kind 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. Het huwelijk van partijen is op 16 januari 2008 ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2. De moeder heeft bij inleidend verzoekschrift van 24 maart 2010 verzocht haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. De vader heeft op 13 juli 2010 een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen.
3. Bij beschikking van 22 september 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder voortaan alleen met het gezag over [kind 1] en [kind 2] zal zijn belast. De zaak is aangehouden ten aanzien van de omgangsregeling, om de raad in de gelegenheid te stellen hier onderzoek naar te doen en daarover te rapporteren en te adviseren.
4. De raad heeft de resultaten van vorenbedoeld onderzoek neergelegd in een rapportage d.d. 22 december 2010. Hierin is geadviseerd een voorlopig begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, uitgevoerd via het Omgangscentrum van Jeugdhulp Friesland (hierna: het Omgangscentrum).
5. Bij beschikking van 13 april 2011 heeft de rechtbank de zaak opnieuw aangehouden en partijen opgedragen om zich te melden bij het Omgangscentrum, teneinde bezoeken tussen de vader en de kinderen in het Omgangscentrum te laten plaatsvinden. Voorts heeft de rechtbank de raad verzocht informatie bij de (vroegere) hulpverleners van de vader op te vragen en de rechtbank te infomeren of deze informatie van invloed is op de inhoud van het raadsrapport van 22 december 2010.
6. De raad heeft deze onderzoeksopdracht bij brief van 24 mei 2011 teruggegeven aangezien de vader heeft afgezien van begeleide omgang via het Omgangscentrum.
7. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de vader richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de vader tijdens het huwelijk van partijen een goede band had met zowel [kind 1] als [kind 2]. In maart 2007 is als voorlopige voorziening een omgangsregeling vastgesteld op grond waarvan de vader één weekend per veertien dagen omgang had met de kinderen. De vader heeft deze omgang echter, kennelijk na een incident dat zich had voorgedaan met [kind 1], in 2008 eenzijdig stopgezet.
9. Zoals hiervoor omschreven onder de rechtsoverwegingen 2 tot en met 6 heeft de vader in 2010 weliswaar in het kader van de door de moeder aanhangig gemaakte gezagsprocedure een zelfstandig verzoek gedaan om opnieuw een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, maar aangezien hij vervolgens heeft afgezien van de door de rechtbank noodzakelijk geachte begeleide omgang via het Omgangscentrum, restte de rechtbank niets anders dan afwijzing van dit verzoek.
10. De vader is thans in hoger beroep van mening dat het traject waarbij hij begeleide omgang met de kinderen zou hebben via het Omgangscentrum alsnog dient te worden opgestart.
11. De moeder acht het enerzijds in het belang van de kinderen dat er omgang is met de vader, maar wil anderzijds niet dat de kinderen opnieuw worden teleurgesteld.
12. De raad acht het niet in het belang van de kinderen dat zij omgang hebben met de vader zolang niet is onderzocht of bij de vader sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum en zo ja, welke hulpverlening hiervoor dient te worden ingezet. Volgens de raad zijn de factoren die de omgang tussen de vader en de kinderen belemmeren, zoals beschreven in het raadsrapport van 22 december 2010, nog onverkort aanwezig.
13. Het hof is met de raad van oordeel dat de handelwijze van de vader, waarbij hij de kinderen tot twee keer toe ernstig heeft teleurgesteld door geen omgang meer met hen te willen, niet in het belang van de kinderen is geweest. Uit de stukken blijkt immers dat de kinderen behoefte hadden en hebben aan omgang met de vader en dat ook de moeder er alles aan heeft gedaan om de omgang tussen de vader en de kinderen te stimuleren. Dat de vader de omgang desondanks abrupt heeft beëindigd en geen afscheid van de kinderen heeft genomen is blijkens het raadsrapport schadelijk voor hen geweest, met name voor [kind 1], die licht autistische trekjes heeft.
14. De vader stelt weliswaar dat hij de belangen van de kinderen thans in hoger beroep alsnog voorop wenst te stellen, maar het hof is hiervan, mede gelet op het verhandelde ter zitting, allerminst overtuigd geraakt.
15. Het hof deelt de zorgen van de raad over het gebrek aan sociaal-emotioneel inzicht bij de vader. Zo is ter zitting gebleken dat de vader volhardt in zijn standpunt dat het niet in het belang van de kinderen is om te reageren op de kaartjes die zij hem sturen voor zijn verjaardag en vaderdag. Ook begrijpt de vader niet dat hij de kinderen, in het bijzonder [kind 2], heeft teleurgesteld door af te zien van de omgang via het Omgangscentrum. Hiermee bevestigt de vader naar het oordeel van het hof dat hij geen inzicht heeft in de behoeften van de kinderen.
16. Daar komt bij dat de vader blijkens het raadsrapport de verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie buiten zichzelf neerlegt, hij in een sociaal isolement verkeert, een rigide handelwijze heeft en nauwelijks emoties toont waar het over zichzelf of zijn kinderen gaat. Het hof heeft dit ook ter zitting geconstateerd.
17. De wens van de vader om omgang te hebben met de kinderen lijkt naar het oordeel van het hof enkel te zijn ingegeven door de maatschappelijke opvatting dat dit zo hoort. Ter zitting heeft de vader ook erkend dat de wens tot omgang intrinsiek niet bij hem aanwezig is, maar dat hij verwacht dat dit zal veranderen zodra de omgang er feitelijk is. Zou het hof besluiten dat er geen omgangsregeling komt dan legt hij zich daar echter ook bij neer, zoals hij zich - buiten het instellen van dit hoger beroep - ook heeft neergelegd bij de afwijzing van zijn verzoek door de rechtbank. Hij heeft nadien immers geen enkele inspanning verricht om de omgang met de kinderen alsnog mogelijk te maken.
18. Ondanks al deze aanwijzingen die ook het hof doen vermoeden dat bij de vader mogelijk sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum, heeft de vader ter zitting gesteld dat hij de zorgen die hierover bij de raad aanwezig zijn niet begrijpt en dat hij nog altijd niet open staat voor het door de raad voorgestane onderzoek om deze stoornis vast te stellen dan wel uit te sluiten.
19. In het licht van het vorenstaande is het hof met de raad van oordeel dat zolang de vader niet wenst mee te werken aan een onderzoek naar een mogelijke stoornis in het autistisch spectrum, en hij mitsdien de kans laat liggen om hiervoor adequate hulpverlening in te zetten, de kans dat de kinderen opnieuw zullen worden beschadigd te groot is om over te kunnen gaan tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
Slotsom
20. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 21 september 2011 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter,
J.D.S.L. Bosch en H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 mei 2012 in bijzijn van de griffier.