Arrest d.d. 3 juli 2012
Zaaknummer 200.084.521/01
(zaaknummer rechtbank: 103329 / HA ZA 10-250)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H. Veldman, kantoorhoudende te Peize,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin, kantoorhoudende te Utrecht.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 22 december 2010 door de rechtbank Leeuwarden, hierna te noemen de rechtbank. De zaak had in eerste aanleg als zaaknummer/rolnummer: 103329/HA ZA 10-250.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 maart 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het genoemde vonnis van 22 december 2010, hierna te noemen het beroepen vonnis, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 april 2011.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
'het vonnis zoals in eerste aanleg gewezen door de Rechtbank Leeuwarden onder zaaknummer 103329 HA ZA 10-250 op 22 december 2010 te vernietigen en opnieuw rechtdoende - zonodig onder aanvulling en verbetering van de gronden - [geïntimeerde] alsnog in haar vorderingen(en) niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.'
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
'dat het Gerechtshof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het namens de man ingestelde hoger beroep zal afwijzen en het op 22 december 2010 door de rechtbank Leeuwarden tussen partijen gewezen vonnis - zonodig onder verbetering van gronden - zal bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties!'
Ten slotte hebben partijen de stukken gefourneerd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.13) van het genoemde vonnis van 22 december 2010, is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief I is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I zal worden overwogen.
2. Voorts is als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist in hoger beroep komen vast te staan dat de bewoordingen van het dictum van het kortgedingvonnis d.d. 22 april 2009 van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de zaak met zaaknummer/rolnummer: 95447/KG ZA 09-75 in de aanhef en onder 5.1 (prod. 1 bij inleidende dagvaarding), welk vonnis hierna zal worden aangeduid als 'het ontruimingsvonnis', als volgt luiden:
'De rechtbank
5.1. veroordeelt [appellant] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis het pand aan [adres] [woonplaats] te ontruimen, onder afgifte van de sleutels aan [geïntimeerde].'
3. Op dezelfde grond is in hoger beroep komen vast te staan dat aan het aangehaalde onderdeel van het dictum van het ontuimingsvonnis onder meer het volgende ten grondslag ligt (rechtsoverweging 4.6 slot van het ontruimingsvonnis):
'Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevorderde ontruimingstermijn van twee maanden na betekening van het vonnis de belangen van [appellant] tekort doet en zij zal daarom bepalen dat de woning binnen vier maanden na betekening van dit vonnis moet zijn ontruimd.'
4. Op die grond is ook in hoger beroep komen vast te staan dat de betekening van het ontruimingsvonnis op 16 december 2009 heeft plaatsgevonden.
5. Ten slotte is op genoemde grond in hoger beroep komen vast te staan dat een door de raadsman van [appellant] aan de deurwaarder gerichte brief d.d. 24 december 2009 (prod. 13 bij conclusie van antwoord) onder meer vermeldt:
'Op 22 december 2009 ontvangt cliënt van u een aanzegging dat de door u bevolen ontruiming niet binnen 4 maanden na 16 december zal moeten plaatsvinden, maar dat deze uiterlijk 7 januari 2010 zal hebben moeten plaatsgevonden. Zonder nadere toelichting uwerzijds valt niet in te zien waarom de ontruimingstermijn wordt ingekort van 4 maanden naar 16 dagen. Volgens het vonnis van de voorzieningenrechter bedraagt de ontruimingstermijn 4 maanden.'
6. Naar haar bewoordingen is grief I mede gericht tegen de vaststelling door de rechtbank in onderdeel 2.11 van rechtsoverweging 2 van het beroepen vonnis dat [appellant] de voormalige echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats], hierna te noemen de voormalige echtelijke woning, niet op 7 januari 2010 had ontruimd.
7. Grief I faalt in zoverre echter, nu [appellant] de juistheid van die vaststelling door de rechtbank niet met kracht van argumenten heeft bestreden. Het hof gaat er derhalve ook vanuit dat [appellant] de voormalige echtelijke woning niet op 7 januari 2010 had ontruimd.
Met betrekking tot grief IV:
8. Blijkens de toelichting mist grief IV zelfstandige betekenis, voor zover naar de grieven I, II en III en de daarop gegeven toelichting wordt verwezen.
In de toelichting op grief IV stelt [appellant] ook:
'Voorts wil Veen opmerken dat de Rechtbank Leeuwarden op grond van de vaststaande feiten nimmer tot een veroordeling had mogen komen. De ontruiming zoals deze heeft plaatsgevonden op 8 januari 2010 is naar het oordeel van Veen onrechtmatig geweest aangezien het vonnis van de voorzieningenrechter als gewezen op 22 april 2009 en betekend op 16 december 2009 daarvoor geen titel bood.'
9. Het hof zal daarom onderzoeken of uit de vaststaande feiten volgt dat het ontruimingsvonnis geen titel bood voor de ontruiming, zoals die op 8 januari 2010 heeft plaatsgevonden.
10. Vaststaat dat het ontruimingsvonnis aan [appellant] een termijn van vier maanden na betekening van het ontruimingsvonnis vergunt om de voormalige echtelijke woning van partijen (vrijwillig) te ontruimen. Eveneens staat vast dat het ontruimingsvonnis op 16 december 2009 is betekend en de ontruiming door de deurwaarder op 8 januari 2010 heeft plaatsgevonden. Nu voor deze ontruiming de hiervoor bedoelde termijn van vier maanden niet in acht is genomen, heeft zij naar het oordeel van het hof ontijdig plaatsgevonden en bood het ontruimingsvonnis daarvoor geen titel.
11. Het hof is daarom met [appellant] van oordeel dat voor een verhaal van de kosten van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis door [geïntimeerde] geen plaats is. Hierbij laat het hof in het midden of er anderszins nog beletselen zijn voor een zodanig verhaal.
12. Grief IV treft derhalve doel.
Met betrekking tot de overige grieven, waaronder grief I voor het overige:
13. Gelet op het hiervoor overwogene, behoeven de overige grieven, waaronder grief I voor het overige, geen verdere behandeling.
De slotsom
14. Het beroepen vonnis dient te worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het door [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiseres gevorderde alsnog worden afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtgenoten zijn, zal het hof de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat voor een andersoortige beslissing onvoldoende grond bestaat.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. W. Breemhaar, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en G.M. van der Meer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 juli 2012 in bijzijn van de griffier.