ECLI:NL:GHLEE:2012:BX4105

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 11/00158 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000 die aan belanghebbende zijn opgelegd. De Inspecteur heeft deze aanslagen gebaseerd op het vermoeden dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit geldtransacties naar Irak, waarvoor hij een provisie in rekening bracht. Belanghebbende heeft echter betoogd dat zijn werkzaamheden uitsluitend humanitaire doeleinden dienden en dat hij geen voordeel heeft behaald. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat belanghebbende in de jaren 1999 en 2000 betrokken was bij een groot aantal geldtransacties, waarbij hij als tussenpersoon fungeerde. De Inspecteur heeft berekend dat de bruto provisie van belanghebbende 4,17% bedroeg, wat leidde tot een aanzienlijke jaarlijkse omzet. Het Hof heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van belanghebbende niet alleen humanitair van aard waren, maar ook een economische component hadden. Het Hof oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat het belastbare inkomen voor het jaar 2000 ambtshalve moet worden verminderd.

De uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het jaar 1999 wordt bevestigd, terwijl de uitspraak voor het jaar 2000 wordt vernietigd. Het Hof handhaaft de navorderingsaanslag over 2000 zoals deze inmiddels door de Inspecteur is verminderd. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en wordt het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummers 11/00158 en 11/00159
uitspraakdatum: 7 augustus 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 31 maart 2011, nummers AWB 09/103 en AWB 09/104 , in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 254.151. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van ƒ 21.966.
1.2 Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 251.560. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van ƒ 17.244.
1.3 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag over 1999 verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.282 en de navorderingsaanslag over 2000 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.691. De Inspecteur heeft de beschikkingen heffingsrente verminderd tot ƒ 625 (jaar 1999) en ƒ 983 (jaar 2000).
1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 31 maart 2011 ongegrond verklaard.
1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en A, advocaat te Z, als zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de door belanghebbende als getuige opgeroepen B te Z. Namens de Inspecteur is verschenen C, bijgestaan door D.
1.8 Partijen hebben een pleitnota ter zitting voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9 De zaken van belanghebbende met de rolnummers 11/00158 en 11/00159 zijn, met instemming van partijen, gelijktijdig ter zitting behandeld. Hetgeen door partijen is opgemerkt wordt geacht op beide zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.10 Omdat de verschenen getuige de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en het niet mogelijk bleek tijdig te voorzien in de diensten van een beëdigde tolk heeft belanghebbende ter zitting afgezien van het horen van deze getuige en het Hof verzocht toe te staan dat alsnog een verklaring van de getuige zal worden ingezonden, voorzien van een vertaling.
1.11 Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting alsnog een verklaring overgelegd van B voornoemd. Het Hof heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:68 Awb te heropenen. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 13 juli 2012 die in afschrift aan belanghebbende is gezonden. Nadat partijen daarvoor toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 8:57 Awb, heeft het Hof bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is gehuwd met E (hierna: de echtgenote). Belanghebbende en zijn echtgenote ontvingen in 1999 en 2000 een bijstandsuitkering. Op 12 juni 2000 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 1999 gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 17.282. De Inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd.
2.2 Op 15 juni 2001 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2000 gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 14.691. De Inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd.
2.3 In 2002 en 2003 heeft de Regiopolitie Drenthe in samenwerking met de FIOD/ECD onder de naam F een onderzoek ingesteld. Onderwerp van het onderzoek was de dienstverlening op het gebied van geldtransacties met verschillende landen in het Midden-Oosten (hierna: het onderzoek F). In het kader van dit onderzoek werden belanghebbende en zijn echtgenote verdacht van overtreding van artikel 3 van het Sanctiebesluit financiële dienstenverkeer en betalingsverkeer Irak, artikel 2 van het Sanctiebesluit Irak 1997, artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen en artikel 3 van de Wet inzake geldtransactiekantoren, welke gedragingen strafbaar zijn op grond van de Wet economische delicten, alsmede van overtreding van de artikelen 225, 227a en/of 227b van het Wetboek van Strafrecht in verband met uitkeringsfraude.
2.4 In het kader van het onderzoek F zijn in de periode van 13 september 2002 tot en met 19 november 2002 telefoongesprekken van belanghebbende en zijn echtgenote afgeluisterd en is op 20 november 2002 hun woning doorzocht. Bij de huiszoeking zijn onder meer stukken in beslag genomen waarin belanghebbende geldtransacties heeft vastgelegd. Deze stukken zijn door beëdigde tolk-vertalers uit het Arabisch in het Nederlands vertaald.
2.5 Het onderzoek F heeft zich gericht tegen meer verdachten dan alleen belanghebbende en zijn echtgenote. De bevindingen van het tegen belanghebbende en zijn echtgenote gerichte onderzoek zijn vastgelegd in - onder meer - een proces-verbaal van de FIOD/ECD met dossiernummer. 00.000 (hierna: het FIOD-p-v) dat, met een aantal bijlagen, door de Inspecteur in de onderhavige procedures is overgelegd. In het FIOD-p-v is vastgelegd dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken onder meer het volgende naar voren is gekomen:
“Zo werd [belanghebbende] op 9 november 2002 door zijn echtgenote (…) gebeld met de mededeling dat een persoon genaamd [A] zou gaan bellen in verband met ‘twee groot’.
In de verdere gesprekken komt naar voren dat [B] een huis in Irak wilde kopen en dat het daarbij ging om een bedrag van Euro 19.000. Het geld diende door [A] op de bankrekening van [belanghebbende] in Jordanië overgemaakt te worden waarna [belanghebbende] voor de verdere uitbetaling kon zorgen.
Uiteindelijk bracht [A] het bedrag ad Euro 19.380 naar [belanghebbende] die er vervolgens voor zorgde dat het bedrag ad Euro 19.000 in Irak werd uitbetaald. (…)
Zo sprak [belanghebbende] op 27 oktober 2002 met [C] die een zuster had die 40 papieren naar Irak over wilde laten boeken en daar vroeg [belanghebbende] 6 voor. (…)
En sprak [belanghebbende] op 15 september 2002 met een vrouw genaamd [D] waarbij hij zei dat een overboeking van USD 4.000 7% moest kosten.”
2.6 Uit de telefoongesprekken en de in beslag genomen agenda’s worden in het FIOD-p-v onder meer de volgende conclusies getrokken:
“De geldtransacties, zoals die in de verslagen van de telefoongesprekken en in de in beslag genomen agenda naar voren kwamen, zijn door mij, verbalisant, in een spreadsheet vastgelegd. (…)
Van de geldtransacties die in het spreadsheet (…) zijn opgenomen, is een selectie gemaakt van die geldtransacties waarvan de provisie bekend is geworden.
Het betreft hier over de periode van 15 september tot 24 november 2002 een aantal van 546 geldtransacties met een totale waarde van omgerekend ongeveer Euro 213.300 en met een totale provisie ten bedrage van omgerekend ongeveer Euro 8.880.
In deze selectie is over het algemeen de vergoeding aan de vertegenwoordigers verwerkt in de hoogte van de berekende provisie door als provisie in het spreadsheet op te nemen de vergoeding zoals die in de agenda door [belanghebbende] is opgeschreven. Uit dit spreadsheet komt naar voren dat de gemiddelde provisie ongeveer 4,17% van de geldtransacties is geweest. (…)
Uitgaande van de geldtransacties die hoogstwaarschijnlijk door [belanghebbende] uitgevoerd zijn (…) resulteert over de periode van 15 september 2002 tot en met 24 november 2002 een aantal van 796 geldtransacties met een totale waarde van omgerekend ongeveer Euro 495.700.
Uitgaande van een berekende gemiddelde provisie van 4,17% resulteert een totale verdienste uit het verlenen van diensten op het gebied van geldtransacties over de periode van 15 september 2002 tot en met 24 november 2002 ten bedrage van 4,17% van Euro 495.700.
Dit bedraagt omgerekend ongeveer: Euro 20.670.”
2.7 Volgens het FIOD-p-v heeft belanghebbende tijdens de verhoren die in de periode van 4 februari 2003 tot en met 10 februari 2003 zijn afgenomen, onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben mensen die hun familie in Irak willen helpen behulpzaam. Ik regel in die gevallen dat er geld naar Jordanië of Syrië gaat, waarvoor dan levensmiddelen of medicijnen worden gekocht, die uiteindelijk naar Irak gaan. Met het verzenden van geld of goederen van Jordanië of Syrië naar Irak heb ik geen enkele bemoeienis. (…)
[D]e koers was elke dag anders. Dit gaf ik (…) door. Soms 102,103 of 105. (…)
[Een koers van 103] beteken[t] dat ik voor 100 dollar 103 euro kreeg. Als mensen in euro’s
wilden betalen, kwam er zo’n 3% overheen, afhankelijk van de koers van de dollar. (…)
[I]k had geen kosten of heel weinig. De provisie was voor andere mensen die betrokken waren in het proces. Als mensen in euro’s betaalden kreeg je de wisselkoers plus de onkosten. In Irak werd namelijk in dollars of in waarde van dollars uitgekeerd. Als mensen in dollars betaalden, moesten ze 3% extra betalen, omdat hier soms ook verlies werd gemaakt op het wisselen van geld. (…)
Ik ben in augustus vorig jaar begonnen met het met elkaar in contact brengen van mensen die geld willen overboeken vanuit Nederland naar familie in Irak.”
2.8 In het kader van het onderzoek zijn getuigen gehoord. Over de getuigen-verklaringen staat in het FIOD-p-v onder meer het volgende vermeld:
“Éen van de personen [E] is op donderdag 6 februari 2003 omstreeks 15.30 uur als getuige gehoord. Deze persoon vertelde dat:
- hij omstreeks september 1999 in contact kwam met [belanghebbende] en dat [belanghebbende] daarbij aangaf dat wanneer [E] een geldtransactie naar Irak had, hij [belanghebbende] moest bellen;
- hij sindsdien geld via [belanghebbende] naar Irak over liet maken;
- (…)
- hij als commissie tussen de 4% en 6% van het geldtransactiebedrag moest betalen;
- (…)
Daarnaast is op donderdag 6 februari 2003 omstreeks 11.15 uur een getuige gehoord met de naam [F].
Deze getuige vertelde dat [belanghebbende] tegen 5% provisie ervoor gezorgd heeft dat gedurende de laatste jaren verschillende bedragen tussen de NLG 300 en NLG 500 aan familieleden van de getuige in Irak is uitbetaald. (…)
Verder is op woensdag 5 februari 2003 [G] gehoord door twee opsporingsambtenaren werkzaam bij de dienst Sociale zaken en werk te L. Tijdens deze verhoren verklaarde [G] dat:
- hij geldtransacties liet uitvoeren door [belanghebbende] en door een ander geldtransactiekantoor; (…)
- hij daar twee procent mee verdiende van het geldtransactiebedrag en dat [belanghebbende] daarnaast 5% van het geldtransactiebedrag als provisie vroeg; (…)
- hij voor het laatst op 29 januari 2003 geld heeft overgemaakt via [belanghebbende];
- hij niet wilde beantwoorden wanneer hij voor het eerst geldbedragen via [belanghebbende] heeft laten overmaken. (…)
[H] is op maandag 10 februari 2003 als getuige gehoord. [H] verklaarde dat:
- hij vanaf 1997 om de drie maanden via [belanghebbende] geld overmaakte naar Irak;
- [belanghebbende] daarvoor 3% provisie in rekening bracht; (…)
- de transacties gemiddeld USD 250 bedroegen; (…)
Op vrijdag 14 januari 2003 omstreeks 11.30 uur is een persoon genaamd [I] als getuige gehoord inzake de geldtransacties van [belanghebbende] voor de genoemde [I].
[I] verklaarde dat hij een lening ten bedrage van USD 50.000 van familie uit Irak had gekregen om in Nederland een juwelierszaak te beginnen en dat hij dat geld in deelbedragen door middel van de diensten van [belanghebbende] ontvangen had.
[I] verklaarde dat eenmaal een deel van het bedrag ad ongeveer USD 9.000 via een juwelier in M genaamd [J] was ontvangen. De provisie die hij moest betalen bedroeg 1% van het totaalbedrag ad USD 500.”
2.9 Bij het FIOD-p-v zijn schermprinten van een in N, Duitsland, aangehouden bankrekening gevoegd met overboekingen die aanvangen op 15 december 1995 en eindigen op 10 maart 2000. Daarnaast vermeldt dat p-v dat belanghebbende betrokken is geweest bij goederentransacties en bij activiteiten op het gebied van telecommunicatie.
2.10 Belanghebbende heeft in hoger beroep een gedeelte van een proces-verbaal overgelegd dat is opgemaakt door het zogenoemde "F-team" en waarin is opgenomen dat hij tijdens het strafrechtelijke onderzoek - onder meer - in februari 2003 als volgt heeft verklaard:
"(…)
(blz. 17) Ik heb een telefoon en faxaansluiting. (…) Ik heb een ISDN aansluiting. Ik weet niet precies hoeveel de kosten zijn, maar die liggen gemiddeld in de buurt van de 200 Euro per twee maand. (…)
Ik heb de laatste drie jaar 1 mobiele telefoon in gebruik. (…) Ik betaal doorgaans 50 euro per maand. Ik heb 300 vrije belminuten per maand.
(…) Ik heb sinds twee jaar een computer. Ik heb ook een e-mail adres. Dat heb ik echter nog geen jaar. Het adres is X@hotmail.com. Ik heb ook een adres in het Arabisch dat is X@maktoob.com, dat gebruik ik alleen als ik communiceer in het Arabisch.
(…) Ik ga 1 keer per jaar naar het buitenland op vakantie, naar Jordanië, Syrië of Irak. 1 keer per twee of drie maand ga ik naar Duitsland om boodschappen te doen. Verder kom ik niet in het buitenland.
(blz 18) (…) In Nederland heb ik momenteel een bankrekening bij de Postbank (…); ik heb ook een rekening gehad bij de Rabobank. Dat was toen ik een bedrijf had. De rekening stond op naam van het bedrijf. (…)
(…) Ik heb sinds ongeveer anderhalf jaar een aantal rekeningen bij The Housing Bank in (blz 19) Jordanië, Amman. Volgens mij vier rekeningen. Drie van die rekeningen staan op mijn naam. Eén rekening staat op naam van een vriend van mij O. Die vriend woont in Irak. Ik ben zelf in Jordanië geweest om die rekeningen te openen. (…)
(…) Ik was destijds van plan om een verblijfsvergunning aan te vragen in Jordanië en daar een bedrijf te beginnen. (…) De bedoeling was samen met mijn broer een bedrijf te starten dat auto's zou gaan importeren vanuit Nederland en Duitsland. Dat is een broer van mij die in Irak woont. (…)
(blz 20) Ik ben in augustus vorig jaar begonnen met het met elkaar in contact brengen van mensen die geld willen overboeken vanuit Nederland naar familie in Irak. (…)"
((Wij delen gehoorde mede dat augustus vorig jaar niet overeenstemt met onderzoeksgegevens waaruit blijkt dat hij al in 1997 contant geld stort op een bankrekening bij de Dresdner Bank in Duitsland te zijnen name ..)) "Ik kan daar nu geen antwoord op geven want ik herinner me op dit moment niet dat ik een bankrekening heb gehad in Duitsland waar ik gelden op gestort heb.
(…) De opmerking van P dat hij al drie jaar geleden via mij overboekte kan niet kloppen, want toen deed ik dat nog niet. Misschien ken ik P wel, maar ik herinner mij hem niet.
(…) Ik heb geen mogelijkheden geld over te boeken naar Amerika. De transactie is op mijn advies via een geldwisselkantoor gegaan. Wat betreft de opmerking van een overboeking 2 à 3 jaar geleden (Hof: via belanghebbende vanuit Irak), weet ik niet wat zij daar mee bedoelt. Ik deed toen nog geen transacties.
(blz 21) (…) Ik hoor op de Q-Vereniging en de Moskee als mensen problemen hebben en als het dan aan de orde komt ben ik die mensen behulpzaam met geldoverboekingen. (…) Ik ben mensen die hun familie in Irak willen helpen behulpzaam. (…) Ik stel wel de voorwaarde dat het familiehulp moet zijn. (…) Als het geen familiehulp is begin ik er niet aan."
((Gevraagd wordt hoeveel provisie de mensen die geld willen laten overboeken moeten betalen aan gehoorde.))
"De mensen betalen mij geen provisie. (…) (blz 22) Dat is geen provisie dat gaat over de kosten. De kosten bestaan uit telefoonkosten van mij en kosten van de handelaren in Jordanië en Syrië. De kosten van de handelaren bedragen ongeveer 1 à 2 %. Dat zijn verzendkosten van de levensmiddelen en medicijnen.
(…) Ik noteer zoals ik al heb gezegd die gegevens in een schrift. Ik heb daarvoor steeds 1 schrift in gebruik. Als dat vol is pak ik een nieuw schrift. (…)
(blz 23) De mensen komen het [Hof: geld] brengen of ze sturen het per post op. (…) Ik heb wel contactpersonen in Nederland die gelden verzamelen. (…) Ik haal zelf dat geld ook wel bij de verzamelaars op. De namen van die verzamelaars wil ik niet noemen, om te voorkomen dat zij ook moeilijkheden krijgen.( …)
(…) Het is een keer voorgekomen dat er geld naar Zweden of Denemarken moest. Dat loopt dan via Jordanië.
(blz 24) [XX] zet geld om in levensmiddelen en medicijnen en zorgt er voor dat die terecht komen bij de mensen die ik hem heb doorgegeven. [YY] geeft het door mij gestuurde geld aan verenigingen in Iran die zich met hulpverlening bezighouden. (…) Er zijn ook bedankbrieven van wezen die geld ontvangen hebben. Dat zijn voor mij bewijzen dat het om humanitaire hulp gaat.
(blz 24-25) Alle geld dat bij mij binnengekomen is heb ik afgegeven aan handelaren. (…) Ik ben met de handelaren meegeweest (…). Verder heb ik voor een maatschappij gebeld voor de verzending van goederen omdat zij geen nederlands of engels spraken. Een bedrijf in R. (…) Ik heb daar ook wel facturen en andere stukken van gekregen omdat ik hen mijn adres heb gegeven. (…) Een andere handelaar kwam via Duitsland naar mij in Z. Hij heeft mij zijn paspoort laten zien en ik heb hem het bedrag gegeven dat ik had doorgekregen uit Jordanië. Het was niet zoveel. Hij wilde een auto kopen. (…)
(blz 25-26) (…) [XX] of één van zijn medewerkers gaat met levensmiddelen en medicijnen naar Irak. De levensmiddelen en/of medicijnen worden aan de mensen gegeven. Ook worden de medicijnen en levensmiddelen wel verkocht aan anderen en wordt geld gegeven aan mensen waarvoor bij mij geld is gebracht. Geld geven mag niet in Irak. (…) Ik dacht zelf dat ik met zaken bezig was die niet verboden waren. Het is humanitaire hulp. Justitiële autoriteiten denken daar mogelijk anders over. (…)"
2.11 Bij brief van 19 november 2004 heeft de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 aangekondigd. Dit heeft hij als volgt onderbouwd:
“In 2002 en 2003 heeft er bij u door de FIOD/ECD in samenwerking met de Regiopolitie Drenthe een onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is naar voren gekomen dat u in de jaren 1999 en 2000 diensten op het gebied van geldtransacties naar onder andere diverse landen in het Midden-Oosten heeft verleend. Voor deze verleende diensten ontving u een provisie van 4,17%. De jaarlijkse omzet werd becijferd op een bedrag van f 5.680.324 uitgaande van een weekomzet van f 109.237. De jaarlijks berekende provisie is aldus: f 5.680.324 × 4,17% = f 236.869.
Dit laatste bedrag heeft u niet in de respectievelijke aangiften vermeld. Om deze reden heb ik heden navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 1999 en 2000 opgelegd.”
Vervolgens heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de opgelegde navorderingsaanslagen tijdig bezwaar gemaakt. In de aanvulling van 18 april 2008 op de ingediende bezwaarschriften heeft de gemachtigde het volgende opgenomen:
"Ik heb er geen bezwaar tegen dat u dit bezwaarschrift aanhoudt totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in zaaknummer 44.052."
De Inspecteur heeft zich met het voorstel de behandeling van de bezwaarschriften aan te houden, akkoord verklaard.
2.12 In zijn brief van 18 november 2008 aan de gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur belanghebbende als volgt geïnformeerd:
“Ik heb geconstateerd dat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de procedure met kenmerk 44.052 [Hof: 14 november 2008, LJN: BD3573]. Ik heb met u afgesproken dat ik de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en 2000 van [belanghebbende] zou aanhouden tot het arrest was gewezen.
Gezien het arrest heb ik het voornemen de bezwaarschriften gedeeltelijk af te wijzen. Ik wil de voordelen genoten uit de werkzaamheden in het kader van geldtransacties wel beperken tot bedragen zoals vastgesteld door het gerechtshof in de genoemde procedure [Hof: zie de uitspraak van dit hof van 5 april 2007, nr. BK 04/1153, LJN: BA2600]. Ik wil daarom de voordelen genoten in 1999 en 2000 nader vaststellen op respectievelijk fl. 10.000 en fl. 20.000.”
Daarnaast heeft de Inspecteur belanghebbende in deze brief in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
2.13 De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop bij brief van 25 november 2008 onder meer als volgt geantwoord:
“Hierdoor deel ik u mede, mede namens [belanghebbende], dat laatstgenoemde heeft gekozen voor het berusten in uw voorstel afhandeling bezwaarschriften 1999 en 2000. Dit betekent dat af wordt gezien van de hoorzitting en dat u de bezwaren kunt afdoen overeenkomstig uw schrijven van 18 november 2008.”
2.14 Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd wegens overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht in verband met uitkeringsfraude wegens het schenden van de inlichtingenplicht. Daarvan is belanghebbende bij uitspraak van de politierechter te Assen van 7 september 2005 vrijgesproken. Een vordering tot terugbetaling van ten onrechte genoten bijstandsuitkeringen over - onder meer - de onderhavige jaren is na een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 2007 onherroepelijk geworden.
2.15 Belanghebbende heeft bij zijn brief van 7 juni 2012 verklaringen van vier bij de geldtransacties betrokken personen overgelegd, opgesteld in december 2006, die voorzover hier van belang als volgt luiden:
“Hierbij verklaar ik [naam] (…)
Dat ik [op datum in 2002] een bedrag van totaal [bedrag] heb betaald aan [belanghebbende] en dat dit geld is gebruikt voor de financiele steun voor familieleden in Irak.
Dat hiervoor door [belanghebbende] geen kosten in rekening zijn gebracht.”
De in de verklaringen genoemde geldbedragen van de transacties zijn respectievelijk € 432, € 265, € 54 en € 160.
2.16 B heeft - onder meer - verklaard (zie 1.11 hiervoor):
(…) [Belanghebbende] heeft mij, onder dank, hulp geboden bij het versturen van het hierboven genoemde bedrag, hetgeen hij in zijn geheel heeft gestuurd, zonder er een bedrag bovenop te vragen en zonder enige commissie of wat voor vergoeding dan ook in te houden op het hierboven genoemde bedrag. (…) Hierbij teken ik aan dat ik heb gehoord en dat ik met eigen ogen heb gezien dat hij dit op vrijwillige basis ten behoeve van alle Irakezen doet, zonder dat hij in ruil daarvoor enige vorm van vergoeding ontvangt en zonder dat hij enige vorm van commissie voor zijn vrijwillige en humane werkzaamheden bedingt."
2.17 De Inspecteur heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat van een opbouwfase in de werkzaamheden van belanghebbende in de onderhavige jaren geen sprake is geweest en dat het inkomen van belanghebbende uit deze werkzaamheden in 1999 en 2000 gelijk is geweest. Hij heeft het bedrag van de geldtransacties, rekening houdend met een vakantieperiode van vier weken, berekend op € 1.023.840 en de daaruit door belanghebbende genoten inkomsten, conform het oordeel van de Rechtbank, op 0,5 percent daarvan, ofwel op € 5.119. Hieruit vloeit voort dat bij het doen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor 1999 een te laag bedrag in aanmerking is genomen. Voor 2000 is het voordeel bij de uitspraak op het bezwaarschrift gesteld op € 9.075. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen voor het jaar 2000 ambtshalve verminderd tot ƒ 25.972 (€ 11.785).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de in geding zijnde navorderingsaanslagen, zoals die luiden na de vermindering op bezwaar, terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de onder de feiten vermelde werkzaamheden van belanghebbende als een bron van inkomen kunnen worden aangemerkt en, zo ja, op welk bedrag het daaruit genoten voordeel moet worden gesteld.
3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt – kort en zakelijk weergegeven – dat hij bij zijn werkzaamheden werd gedreven door solidariteit met zijn volk en op deze wijze alleen humanitaire hulp wilde verlenen en heeft verleend. Hij verrichtte zijn werkzaamheden niet in het economische verkeer. De opslag die hij in rekening bracht was bedoeld ter dekking van de te maken kosten. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt, aldus belanghebbende, dat zijn handelwijze erop was gericht baat voor zichzelf te verwerven.
3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat aannemelijk is dat belanghebbende voordeel uit de werkzaamheden heeft genoten, dat dit voordeel relatief en absoluut aanzienlijk was en dat belanghebbende daarvan aangifte had moeten doen. De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat hij niet heeft doen blijken dat, en in hoeverre, de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Niettemin stelt de Inspecteur zich voor het jaar 2000 nader op het standpunt dat ook de inkomenscorrectie voor dat jaar, evenals in 1999, gesteld kan worden op € 5.119, hetgeen een vermindering van het belastbare inkomen tot gevolg heeft.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
3.6 De Inspecteur concludeert tot ongegrond verklaring van het hoger beroep met betrekking tot 1999 en gegrond verklaring van het hoger beroep voor 2000 en, naar het Hof begrijpt, handhaving van de navorderingsaanslag over 2000 zoals deze op 25 mei 2012 ambtshalve is verminderd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Belanghebbende heeft erkend dat door zijn tussenkomst geldtransacties hebben plaatsgevonden zoals omschreven onder de feiten en overigens in de stukken van het geding. Hij stelt echter dat hij zijn werkzaamheden niet om baat heeft verricht en dat hij louter werd gedreven door humanitaire bedoelingen. Er is naar zijn mening geen sprake van werkzaamheden in het economische verkeer. Voor zover door hem een provisie werd berekend (belanghebbende spreekt in dit kader liever van een opslag) ging het om niet meer dan een vergoeding voor de te maken dan wel gemaakte kosten die verband houden met (de wijze van) de transfers van de gelden.
4.2 Anders dan belanghebbende stelt, vormen zijn werkzaamheden in het kader van de onderhavige geldtransacties naar het oordeel van het Hof een bron van inkomen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende ook in de onderhavige jaren op zeer grote schaal functioneerde als tussenpersoon bij geldtransacties. Het aantal transacties is zeer aanzienlijk alsook het totaal van de daarmee gemoeide geldbedragen. Belanghebbende werkte landelijk en maakte gebruik van tussenpersonen die geld via hem lieten overmaken naar Irak en andere landen. Belanghebbende ging ook zelf geld ophalen. Kennelijk was alom bekend in de Irakese gemeenschap dat belanghebbende optrad als tussenpersoon voor financiële transacties. Het Hof acht eveneens aannemelijk dat belanghebbende daarbij gebruik maakte van buitenlandse bankrekeningen. Op grond van de vaststaande feiten acht het Hof eveneens aannemelijk dat belanghebbende regelmatig als tussenpersoon fungeerde bij geldtransacties die om zeer grote bedragen gingen en waaraan ook zakelijke gebeurtenissen zoals het opzetten van een onderneming of het aankopen van een woning, ten grondslag lagen. Uit dit alles blijkt dat de werkzaamheden van belanghebbende de persoonlijke sfeer verre te buiten gingen en dat belanghebbende zijn werkzaamheden verrichtte in het economische verkeer. Dat belanghebbende - zoals hij stelt - de Irakezen van de Q- Vereniging in Z en de Moskee in Nederland als zijn vrienden beschouwt, doet daaraan niet af. Op grond van de gegevens die naar voren komen uit de tapverslagen van de gevoerde telefoongesprekken acht het Hof aannemelijk dat het gaat om een zeer aanzienlijke hoeveelheid transacties en dat daarmee een grote hoeveelheid arbeid is gemoeid, waaronder het begeleiden van handelaren in Nederland die de gelden, al dan niet omgezet in handelswaar, vervoerden naar Irak. Het staat vast dat belanghebbende een provisie bedong voor zijn werkzaamheden. Belanghebbende stelt weliswaar dat die provisie niet hoger was dan de door hem te maken kosten maar het Hof acht zulks, gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden, volstrekt onaannemelijk. Belanghebbende heeft van die kosten ook niets bijgehouden. Uit de stukken en de verklaring ter zitting van het Hof komt naar voren dat die kosten wellicht één à twee percent konden bedragen. Ook indien belanghebbende een aantal transacties verrichtte zonder het bedingen van enige provisie, zoals uit de overgelegde verklaringen naar voren komt, is naar het oordeel van het Hof op grond van het vorenstaande aannemelijk dat belanghebbende het oogmerk had met zijn werkzaamheden een voordeel te behalen en dat hij, door zijn inschatting van de totale opbrengst en kosten, dat voordeel ook kon verwachten.
4.3 Uit de gegevens die bij het onderzoek zijn gebleken heeft de Inspecteur berekend dat de bruto provisie van belanghebbende 4,17 percent bedroeg. Het Hof acht dit percentage, gelet op die gegevens en de aard van de transacties ook aannemelijk. Dat, zoals belanghebbende stelt, het percentage niet juist kan zijn omdat de Inspecteur een gewogen gemiddelde had moeten berekenen, berust naar het oordeel van het Hof op een onjuiste uitleg van de berekening van de Inspecteur. De Inspecteur heeft immers niet de blijkende percentages gemiddeld maar het totale bedrag aan provisies dat was gebleken (€ 8.880) gedeeld door één percent van de daarmee gemoeide geldtransacties (€ 213.300). De Inspecteur heeft het bedrag aan kosten dat voor rekening van belanghebbende is gekomen aldus ingeschat dat belanghebbende, per saldo, 0,5 percent provisie is toegekomen. Het Hof acht deze schatting reëel en acht de Inspecteur geslaagd in zijn bewijs aannemelijk te maken dat het voordeel dat belanghebbende in de beide onderhavige jaren heeft genoten, € 5.119 heeft bedragen. Belanghebbende heeft daar niets tegenin gebracht dat concreet verifieerbaar is en dat moet leiden tot de conclusie dat zijn provisies lager zijn geweest of zijn kosten hoger. Integendeel (en ten overvloede), het vooreerst willen berusten in het voorstel van de Inspecteur om voor de hoogte van de na te vorderen bedragen aansluiting te zoeken bij de uitspraak van Hof Leeuwarden van 5 april 2007, nr. BK 04/1153 geeft aan dat ook belanghebbende zich kon vinden in een netto-bedrag van 0,5 percent aan provisie. De stelling van belanghebbende dat een correctie door de Inspecteur alleen op zijn plaats zou zijn indien die wordt ondersteund door een vermogensvergelijking waaruit hogere bestedingen blijken dan mogelijk zijn met het aangegeven inkomen, vindt geen steun in het recht.
4.4 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde ambtshalve vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de navorderingsaanslag voor het jaar 1999 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. De navorderingsaanslag voor het jaar 2000, zoals deze inmiddels op 25 mei 2012 ambtshalve door de Inspecteur is verminderd, moet worden gehandhaafd. Slechts in zoverre is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 644 voor de kosten in eerste aanleg en € 874 voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 1.518. Meer of andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gesteld noch gebleken.
6. Beslissing
Het Hof
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer 09/103 met betrekking tot het jaar 1999;
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer 09/104 met betrekking tot het jaar 2000;
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2000 ingestelde beroep gegrond;
– vernietigt die uitspraak van de Inspecteur;
– handhaaft de navorderingsaanslag over 2000 zoals deze inmiddels door de Inspecteur ambtshalve is verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 25.972 ( € 11.785);
– handhaaft de dienovereenkomstig verminderde beschikking heffingsrente;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518, en
– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 112 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 7 augustus 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 augustus 2012
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.