ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6227

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.437/01 en 200.050.195/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijking van deskundigenadvies over gezamenlijk gezag in familierechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de gezagsvoorziening over twee kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G. Riemersma, heeft verzocht om gezamenlijk gezag met de moeder, die bijgestaan wordt door advocaat mr. R.A. Schütz. De moeder en haar stiefvader hebben ook een verzoek ingediend tot gezamenlijk gezag. Het hof heeft eerder een deskundigenonderzoek bevolen om de invloed van gezamenlijk gezag op de kinderen te onderzoeken. De rapporteur concludeert dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen zou zijn, omdat de ouders in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren.

Echter, het hof is van mening dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te overleggen zonder conflicten. De moeder vreest dat de vader na het onderzoek weer in zijn oude gedrag zal vervallen, wat leidt tot nieuwe conflicten. Het hof heeft ook geconstateerd dat de vader, die lijdt aan PDD-nos, moeite heeft om zich in de gevoelens van de moeder te verplaatsen, wat de communicatie bemoeilijkt.

Uiteindelijk besluit het hof om de verzoeken tot gezamenlijk gezag van zowel de vader als de moeder en stiefvader af te wijzen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat de ouders niet gezamenlijk gezag uitoefenen, omdat de conflicten die hierdoor kunnen ontstaan schadelijk voor de kinderen zouden zijn. De beschikking van de rechtbank Leeuwarden wordt bekrachtigd, waarbij de verzoeken tot gezamenlijk gezag zijn afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 juli 2012
Zaaknummers 200.049.437 en 200.050.195
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak met nummer 200.049.437 van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G. Riemersma, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
appellante,
advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en in de zaak met nummer 200.050.195 van
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [de stiefvader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefvader,
appellanten,
advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G. Riemersma, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van de tussenbeschikking van 10 mei 2011 wordt hierbij overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof ingekomen een rapport van 15 februari 2012 van het forensisch psychologisch onderzoek van GZ psycholoog / forensisch mediator mevrouw [de rapporteur] (hierna: de rapporteur).
Ter zitting van 21 juni 2012 zijn de zaken opnieuw behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder en de stiefvader, eveneens bijgestaan door hun advocaat.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ten overstaan van een andere samenstelling van het hof dan de samenstelling die de tussenbeschikking van
10 mei 2011 heeft gegeven. De onderhavige eindbeschikking is door deze gewijzigde samenstelling gegeven.
De beoordeling
De (huidige) omvang van het geschil
1. In voornoemde tussenbeschikking heeft het hof reeds een eindbeslissing gegeven over de omgangsregeling (zaaknummer 200.049.437), zodat het geschil zich in beide zaaknummers thans beperkt tot de gezagsvoorziening.
Het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag (zaaknummer 200.049.437)
2. Het hof heeft bij tussenbeschikking van 10 mei 2011 een deskundigenonderzoek bevolen om meer zicht te krijgen op de invloed van eventueel gezamenlijk gezag van de vader en de moeder op de kinderen.
3. In voornoemd rapport van 15 februari 2011 concludeert de rapporteur ten aanzien van de gezagsvoorziening het volgende:
"Rapporteur is van mening dat vader en moeder gezamenlijk met het gezag belast zouden moeten worden. Zij heeft bemerkt dat ouders in staat zijn op een constructieve wijze met elkaar te communiceren, zonder dat dit schadelijk voor de kinderen is. Integendeel, de verbeterde omgang is ook voor de kinderen positief. Rapporteur vreest dat wanneer de huidige situatie niet vertaald wordt in een gezagsvoorziening van vader en moeder, dit een stap terug zal zijn. Vader zal zich wederom buitengesloten voelen, een halve vader voelen, en opnieuw de strijd aangaan. Toekenning van gezag is vanuit zijn beleving tegelijkertijd erkenning van zijn vaderschap. Deze erkenning zal hem motiveren om de relatie, vanuit het belang van de kinderen, met moeder zo goed mogelijk te houden."
4. Het hof deelt deze conclusie niet en overweegt daartoe als volgt. Weliswaar blijkt uit voornoemd rapport dat de ouders in de afgelopen periode - aanvankelijk onder druk van de aan de moeder opgelegde informatie- en consultatieplicht - beter met elkaar zijn gaan communiceren en tijdens het onderzoek in staat zijn gebleken tot gezamenlijk overleg ten aanzien van de kinderen, doch bij de moeder is nog steeds de angst aanwezig dat deze situatie na afronding van het onderzoek geen stand zal houden. Er is volgens haar sprake van een golfbeweging. Bij een onderzoek stelt de vader zich volgens de moeder coöperatief op en na afronding daarvan zal de vader in zijn oude gedrag vervallen en zullen er zich (opnieuw) ruzies en conflicten voordoen indien er beslissingen ten aanzien van de kinderen genomen moeten worden. De vader is juist van mening dat er ten aanzien van de onderlinge communicatie sprake is van een stijgende lijn. Hij geeft aan dat de communicatie verbeterd is sinds hij door de moeder bij de behandeling van [Kind 1] bij de GGZ is betrokken. De vader is dan ook van mening dat toewijzing van zijn verzoek tot gezamenlijk gezag de communicatie alleen maar ten goede zal komen.
5. Hoewel de rapporteur veronderstelt dat de positieve ontwikkeling verder zal doorzetten indien de vader eveneens met het gezag belast zal worden, heeft het hof daar onvoldoende vertrouwen in. Het onderzoek betreft een momentopname. Er hebben zich na afronding van het onderzoek wederom situaties voorgedaan waaruit blijkt dat de ouders - gelijk als in het verleden - niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Zo is er onduidelijkheid ontstaan over het al dan niet definitief zijn van de door het hof bij tussenbeschikking van 10 mei 2011 vastgestelde omgangsregeling en is er een conflict tussen de ouders ontstaan nadat [Kind 2] uit een boom was gevallen, waarbij zij haar been heeft gebroken.
6. Bij de moeder is onvoldoende draagkracht aanwezig om invulling te kunnen geven aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag met de vader. Het hof is van oordeel dat dit ook niet van haar gevergd kan worden, nu zij zich tot het uiterste heeft ingespannen. Immers, de moeder heeft reeds grote stappen gezet ten aanzien van de omgangsregeling en komt haar informatie- en consultatieplicht na. Daarnaast heeft zij geïnvesteerd in het verbeteren van de communicatie met de vader, onder meer door in te stemmen en mee te werken met het door het hof bevolen deskundigenonderzoek. Er is bij de moeder derhalve geen sprake van onwil. Zij vreest dat er bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag met de vader continue strijd zal ontstaan over bijvoorbeeld de school van de kinderen of de medicatie van [Kind 1]. Het hof merkt op dat er ook bij de vader geen sprake is van onwil, doch van onmacht waarbij hij vanuit zijn persoonlijke problematiek moeite heeft zich te verplaatsen in de gevoelens van de moeder waardoor hij weinig inzicht heeft in de gevolgen voor de moeder van zijn houding en gedrag naar haar. De vader is volgens de moeder erg dwingend, ziet vaak het grote geheel niet en legt veel nadruk op details, die in de ogen van de moeder niet belangrijk zijn. De moeder stelt hieraan onderdoor te gaan. Het hof heeft ter zitting van de moeder het beeld gekregen van een moeder die aan het eind van haar latijn is. De rapporteur heeft eveneens gemerkt dat de vader zich formeel en dwingend kan opstellen als hij zich ergens niet in kan vinden. Bij hem is volgens de rapporteur een passief agressieve wijze van reageren herkenbaar. Daarnaast is bij de vader sprake van PDD-nos hetgeen de communicatie beïnvloedt, aldus de rapporteur. Dat de wijze van communiceren van de vader een negatieve impact heeft op de moeder, blijkt tevens uit het feit dat de moeder zich - blijkens het rapport - achter een muur kan verschansen indien zij zich bedreigd voelt en zij dan niet meer staat is om flexibel of met overleg te reageren.
7. De omstandigheid dat de ouders blijvend niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te overleggen zonder dat er conflicten ontstaan, maakt dat het niet in het belang is van de kinderen dat de ouders het gezamenlijk gezag over hen zullen uitoefenen. Immers, de conflicten die bij gezamenlijke gezagsuitoefening zullen ontstaan dan wel de vrees van de moeder dat dergelijke conflicten zullen ontstaan, zullen nu of in de toekomst hun weerslag hebben op de kinderen. Het is derhalve, naar het oordeel van het hof, in het belang van [Kind 1] en [Kind 2] noodzakelijk dat het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag zal worden afgewezen.
Het verzoek van de moeder en de stiefvader tot gezamenlijk gezag (zaaknummer 200.050.195)
8. Voorts dient te worden beoordeeld of het verzoek van de moeder en de stiefvader tot gezamenlijk gezag kan worden toegewezen. Hoewel bij de beoordeling van een verzoek op grond van artikel 1:253t lid 1 BW ingevolge het derde lid van dat artikel eveneens de belangen van de vader dienen te worden meegewogen, staan ook hier de belangen van de kinderen voorop.
9. De vader zal zich, mede gezien de hiervoor onder rechtsoverweging 3 opgenomen conclusie van de rapporteur, naar alle waarschijnlijkheid nog meer buiten spel gezet voelen indien de moeder en de stiefvader met het gezamenlijk gezag zullen worden belast. De kans is zeer groot dat hij opnieuw de strijd zal aangaan. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat toewijzing van het verzoek van de moeder en de stiefvader tot verdergaande communicatieproblemen gaat leiden, waardoor de ongestoorde relatie van de vader met de kinderen in gevaar zal komen. Het hof heeft hierbij ook gelet op het advies van de raad in het rapport van 8 november 2010 op dit punt inhoudend dit verzoek af te wijzen.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de stiefvader moet worden afgewezen omdat, mede in het licht van de belangen van de vader, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van [Kind 1] en [Kind 2] zouden worden verwaarloosd.
Slotsom
11. Op grond van het voorgaande dienen de beschikkingen waarvan beroep, voor zover daarbij de verzoeken tot gezamenlijk gezag zijn afgewezen, te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
in de zaak met zaaknummer 200.049.437:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 19 augustus 2009 (zaaknummer 80616 / FA RK 07-155) voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem en de moeder met het gezamenlijk gezag te belasten, is afgewezen;
in de zaak met zaaknummer 200.050.195:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 19 augustus 2009 (zaaknummer 92900 / FA RK 08-1943) waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, J.G. Idsardi en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 juli 2012 in bijzijn van de griffier.