ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9209

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.466/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident opwerpen en onttrekking advocaat in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep waarin [appellant] zich op 11 september 2012 peremptoir heeft laten stellen door [geïntimeerde]. De advocaat van [appellant], mr. G.D. te Biesebeek, heeft op diezelfde dag geprobeerd zich aan de procedure te onttrekken, maar zijn verzoek werd niet tijdig en correct ingediend volgens de geldende procesregels. De zaak is eerder behandeld in een comparitie op 15 mei 2012, maar een schikking is niet tot stand gekomen. De rolzittingen van 26 juni en 3 juli 2012 hebben geen memorie van grieven opgeleverd, wat leidde tot de peremptoire stelling door [geïntimeerde].

De advocaat van [appellant] heeft op 10 september 2012 een incident opgeworpen om de procedure te voegen met een kortgedingprocedure, maar het hof heeft geoordeeld dat dit niet voldoende was om de peremptoire stelling te weerleggen. De advocaat heeft op 11 september 2012 een fax gestuurd waarin hij zijn onttrekking aan de zaak meldde, maar deze was niet tijdig en voldeed niet aan de vereisten van artikel 6.1 van het Landelijk procesreglement. Het hof heeft geoordeeld dat de onttrekking van de advocaat geen procesrechtelijk middel is om uitstel te verkrijgen en dat de belangen van de wederpartij prevaleren.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissingen van de rolzitting van 11 september 2012 gehandhaafd en de zaak verwezen naar de rolzitting van 9 oktober 2012 voor het stellen van een nieuwe advocaat aan de zijde van [appellant] en het wijzen van arrest in het voegingsincident. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige en correcte procesvoering en de gevolgen van een onttrekking van de advocaat voor de procedure.

Uitspraak

Rolbeschikking d.d. 2 oktober 2012
Zaaknummer 200.101.466
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Rolbeschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: G.D. te Biesebeek te Zwolle, die zich wenst te ontrekken,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J. de Groot, kantoorhoudende te Deventer.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 10 april 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
1. De bij genoemd tussenarrest gelaste comparitie heeft plaatsgevonden op 15 mei 2012. Een schikking is niet tot stand gekomen. De raadsheer-commissaris heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 26 juni 2012 voor memorie van grieven.
1.1. Op 26 juni 2012 heeft [appellant] niet van grieven gediend en is de zaak aangehouden tot 3 juli 2012, vervolgens tot 31 juli 2012 en daarna tot 28 augustus 2012. Op 10 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant] peremptoir gesteld en op juiste wijze akte niet dienen aangezegd tegen 11 september 2012.
1.2. Op 10 september 2012 is een akte tot voeging (ex art. 222 Rv) voor de rolzitting van 11 september 2012 ter griffie ontvangen, waarbij [appellant] een incident opwerpt teneinde de procedure te voegen met de kortgedingprocedure tussen dezelfde partijen, bij dit hof aanhangig onder nummer 200.101.399.
1.3. In opdracht van de rolraadsheer heeft de griffie op 10 september 2012 telefonisch aan de advocaat van [appellant] laten weten dat het opwerpen van het incident niet betekent dat de aangezegde akte niet-dienen niet zou worden verleend, indien geen memorie van grieven zou worden ingediend voor de rolzitting van 11 september 2012 te 10.00 uur.
1.4. Mr. Te Biesebeek heeft daarop op 10 september 2012 om 17.12 uur bij fax verzocht om alsnog de procedure aan te houden totdat op het incident is beslist, dan wel alsnog een extra uitstel te verlenen van tenminste twee weken. In dat kader is in de brief opgenomen dat de advocaat van [geïntimeerde] daarmee niet wil instemmen.
De brief meldt onderaan het navolgende:
"Indien aan het voorgaande voorbij gegaan wordt en het Hof er op staat dat ter rolzitting van 11 september alsnog de memorie van grieven genomen dienen te worden, dan rest mij voor dat geval niets anders dan dat ik mij als procesadvocaat overeenkomstig het gestelde in artikel 6.1 van het rolreglement heb te onttrekken. Voor dat geval onttrek ik mij bij deze als advocaat aan de procedure."
1.5. Op dinsdagochtend 11 september voor 10.00 uur, heeft de griffie mr. Te Biesebeek bericht dat de rolraadsheer de genomen beslissing handhaaft.
1.6. Op 11 september 2012 om 15.32 is ter griffie een faxbericht van mr. Te Biesebeek ontvangen waarin hij schrijft dat hij getracht heeft om 9.37 een H2 formulier (onttrekking) naar het hof te faxen, dat dit niet is gelukt en dat hij verzoekt om alsnog op de rol aan te tekenen dat hij zich op 11 september 2012 aan de zaak heeft onttrokken en om de procedure aan te houden teneinde een advocaat in de gelegenheid te stellen zich voor appellant te stellen en "die proceshandeling te verrichten waarvoor de procedure voor de rolzitting van heden was geagendeerd".
1.7. Ter rolzitting van 11 september 2012 is aan [geïntimeerde] akte niet dienen verleend voor de memorie van grieven en is verder de incidentele conclusie van [appellant] genomen.
1.8. In het roljournaal is verder opgemerkt:
"n.a.v. fax mr. Te Biesebeek 11-09-2012 kan A zich op rol 25-09 2012 onttrekken. Graag bericht aan hof of en wanneer cliënt op gevolgen van onttrekking is gewezen (6.1 LPR).
1.9. De zaak is verwezen naar de rol van 25 september 2012 voor antwoordconclusie in het incident aan de zijde van [geïntimeerde].
1.10. Op 24 september 2012 heeft mr. Te Biesebeek bezwaar gemaakt tegen de rolbeslissingen welke voorafgaande en tijdens de rolzitting van 11 september 2012 zijn genomen. Mr. Te Biesebeek verzoekt nadrukkelijk om terug te komen op de genomen rolbeslissingen.
1.11. De antwoordakte in het incident zijdens [geïntimeerde] is ter rolle van 25 september 2012 genomen.
De beoordeling
De positie van mr. Te Biesebeek
2. De stelling van mr. Te Biesebeek is dat hij zich ter rolle van 11 september 2012 op juiste wijze aan de zaak heeft ontrokken. De consequentie van zijn eigen stelling is dat hij in dezen geen locus standi heeft,omdat hij zelf bij de rolbeslissing geen partij meer is en hij niet meer optreedt voor [appellant]. In zijn verzoek d.d. 21 september 2012 is hij overigens dubbelzinnig, nu hij op pagina 5 schrijft:
"Alvorens in de hoofdzaak (eind)arrest te wijzen, wordt uw Hof nadrukkelijk verzocht om terug te komen op deze, mijns inziens onjuiste rolbeslissingen. Cliënt zal alsnog in de gelegenheid gesteld dienen te worden om de memorie van grieven te nemen."
Indien mr. te Biesebeek zich daadwerkelijk aan de zaak zou hebben ontrokken, heeft hij op 21 september 2012 geen cliënt meer.
Het hof zal vooralsnog uitgaan van de juistheid van de beslissingen van 11 september 2012, zodat mr. Te Biesebeek op 21 september 2012 nog steeds als procesadvocaat van [appellant] moet worden aangemerkt en de verzoeken als namens [appellant] gedaan worden aangemerkt.
Het incident tot voeging
3. Het opwerpen van een incident ingeval een partij peremptoir staat, in de hoop daarmee een verder uitstel te verkrijgen, gebeurt gelijk de Hoge Raad heeft overwogen (HR 2 maart 2012, LJN:BU8176, JBPr 2012,40) op eigen risico van de partij die peremptoir is gesteld. Heeft de procespartij niet ook het processtuk in het geding gebracht waarvoor hij stond, dan kan dat – zeker in hoger beroep – fataal zijn.
Artikel 209 Rv bepaalt dat op incidentele vordering, indien de zaak dat medebrengt, eerst en vooraf wordt beslist. Een algemene regel dat altijd eerst op een incident moet worden beslist, is daarmee niet in Rv te vinden, noch in het toepasselijke procesreglement (Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, hierna: Lpr).
4. In voornoemd arrest heeft de HR overwogen dat bij de toepassing van deze maatstaf van artikel 209 Rv, de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, dient na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding.
5. [appellant] heeft voeging verzocht met de kort geding procedure onder rolnummer 200.101.399. Dit betreft een appel van [appellant] tegen het kortgedingvonnis van 29 december 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie betreffende een executiegeschil dat is gerezen als voortvloeisel van het vonnis van 20 april 2011 waartegen zich het beroep in deze bodemzaak richt.
In die kort geding procedure zijn door [appellant] de grieven reeds in de dagvaarding genomen en is op 3 juli 2012 een memorie van antwoord genomen. Op 31 juli 2012 is, na beraad van partijen volgens de rolkaart in de kort geding procedure, gemeld dat de zaak administratief gevoegd blijft met de onderhavige zaak. Op 4 september 2012 heeft [appellant] in die zaak nog een akte genomen, waarna die zaak voor antwoordakte aan de zijde van [geïntimeerde] werd verwezen naar de rol van 18 september 2012.
6. Niet valt in te zien dat, in deze stand van de procedure, een voorafgaande beslissing op het voegingsincident noodzakelijk is teneinde voort te procederen in de onderhavige hoofdzaak. De kort geding procedure was op 11 september 2012 nagenoeg uitgeprocedeerd ([appellant] mocht daarin geen verdere schriftelijke stukken meer nemen) zodat er, als het voegingincident al wordt toegewezen, juist van belang is dat in deze bodemprocedure eindelijk eens stappen worden gezet. [appellant] heeft ook niet aangegeven waarom hij het voegingincident eerst op 11 september 2012 heeft opgeworpen en niet al in bijvoorbeeld juni 2012. Hoewel deze bodemzaak op 7 februari 2012 aanhangig is gemaakt, is daarin behoudens de appeldagvaarding, nog geen schriftelijk stuk gewisseld. [appellant] heeft ook geenszins hard gemaakt dat hij geen grieven kan formuleren zonder dat hij de beslissing weet in het voegingsincident. Dat de gevolgen van een akte niet dienen voor [appellant] hard zijn, is onvoldoende reden om anders te beslissen. Het hof herhaalt dat de omstandigheid dat [appellant] het incident eerst heeft opgeworpen op het moment dat hij partijperemptoir stond zonder tevens een memorie van grieven in het geding te brengen, in zijn risicosfeer ligt.
7. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van de gegeven beslissing betreffende de toepassing van artikel 209 Rv in deze procedure terug te komen.
De onttrekking van de procesadvocaat
8. Verder uitstel overeenkomst artikel 2.28 Lpr was op 11 september 2012 niet mogelijk, nu de wederpartij daarmee niet instemde en evenmin sprake was van klemmende redenen aan de zijde van [appellant].
9. De onttrekking van de advocaat is, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, geen procesrechtelijk middel dat een partij ten dienste staat teneinde nader uitstel te verkrijgen voor het nemen van een memorie.
Artikel 6.1 Lpr bepaalt:
De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het hof gericht H-formulier.
De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het hof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.
10. Het hof is van oordeel dat de voorwaardelijke onttrekking niet bestaat. De brief van 10 september 2012 voldoet niet aan artikel 6.1 Lpr. Het is geen melding van een onttrekking en er staat niet in dat de opdrachtgever op de gevolgen is gewezen. Van ondergeschikt belang ten slotte, is dat de brief van 10 september 2012 geen H2-formulier is.
11. De fax van 11 september 2012 waarin mr. Te Biesebeek stelt zich te hebben onttrokken, is ontvangen na het roltijdstip van die dinsdag te 10.00 uur (artikel 1.3 Lpr) en is om die reden niet op de rol(zitting) van die dag verwerkt. Ook in die fax ontbreekt de mededeling dat de cliënt ([appellant]) van de gevolgen van de onttrekking op de hoogte is gesteld, hetgeen artikel 6.1 Lpr eist.
12. Zelfs indien de onttrekking wel tijdig vóór de rolzitting van 11 september 2012 aan het hof zou zijn gemeld, zou dit niet het door mr. Te Biesebeek beoogde effect zou hebben gehad dat alsdan geen akte niet dienen aan [geïntimeerde] had kunnen worden verleend. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is onttrekking van de advocaat (voorheen procureur) een alleen de cliënt persoonlijk betreffende omstandigheid. De belangen van de wederpartij, die buiten de moeilijkheden tussen cliënt en diens advocaat staat, prevaleren. De wederpartij behoeft door de onttrekking dan ook niet een vertraging in de procedure te dulden. (vgl. HR 10-2-2006, LJN: AU6514, RvdW 2006,189 en HR 18-9-2009, LJN: BI7138, RvdW 2009,1051).
13. De beslissingen aangaande het verlenen van de akte niet dienen en het niet op de rolkaart vermelden van de onttrekking van mr. Te Biesebeek d.d. 11 september 2012 worden dan ook gehandhaafd.
14. Ten slotte heeft mr. Te Biesebeek zich zekerheidshalve alsnog op 25 september 2012 onttrokken.
Deze melding is vergezeld van een brief aan de cliënt waarin deze op de gevolgen is gewezen. Deze melding is geheel in overeenstemming met artikel 6.1 Lpr, zodat deze onttrekking op de rolkaart zal worden vermeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
handhaaft de beslissingen genomen op de rolzitting van 11 september 2012;
verstaat dat mr. Te Biesebeek zich op 25 september 2012 als advocaat aan de zijde van [appellant] heeft ontrokken.
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 oktober 2012 voor het stellen van een nieuwe advocaat aan de zijde van [appellant] en het wijzen van arrest in het voegingsincident.
Aldus gewezen door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dinsdag 2 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.