ECLI:NL:GHLEE:2012:BY0294

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000485-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van 10.000 kilogram hasjiesj en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 10.000 kilogram hasjiesj in Nederland, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. De zaak kwam voort uit een controle door de douane op het motorschip '[naam 3]', waarbij de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren. De verdediging voerde aan dat de opsporing onrechtmatig was en dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond, wat leidde tot een schending van de procesorde. Het hof oordeelde dat de controles op zowel het motorschip '[naam 3]' als het zeiljacht '[naam 1]' rechtmatig waren uitgevoerd en dat er geen ernstige inbreuken op de procesorde waren geweest. De verdachte werd als initiatiefnemer en leidinggever van de smokkeloperatie beschouwd, en het hof achtte de bewezenverklaring van de tenlastelegging gerechtvaardigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 20.000,-.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001173-10
Uitspraak d.d.: 16 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 7 mei 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 november 2010, 24 januari 2011, 20 januari 2012 en 2 oktober 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met 2 jaar proeftijd, met aftrek, en tot een geldboete van € 20.000,- subsidiair 135 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts de teruggave aan verdachte gevorderd van de in beslag genomen goederen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G. Spong, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende het jaar 2008 en/of het jaar 2009 (tot en met 8 augustus 2009), in elk geval in de periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente] en/of te of bij [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], en/of te of bij [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], en/of te of bij [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], en/of een of meerdere (andere) (haven/kust)plaats(en) in Nederland en/of elders in (de territoriale wateren van) Nederland, te weten aan boord van
- een vaartuig/schip genaamd "[naam 1]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[naam 2]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[naam 3]" en/of
- een of meerdere ander(e) vaartuig(en)/schip/schepen
en/of anderszins en/of buiten (de territoriale wateren van) Nederland (boven Terschelling), en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een) grote hoeveelhe(i)d(en) (te weten (totaal) ongeveer 10.000 kilo, in elk geval (telkens) ongeveer 3400 kilo) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) opzettelijk
- een vaartuig/schip, te weten de "[naam 3]" aangekocht en/of gefinancierd en/of doen of laten aankopen en/of financiëren en/of
- een bemanning voor de "[naam 3]" geregeld/geronseld en/of
- dat een vaartuig/schip (genaamd "[naam 3]") gereed werd gemaakt voor hasjiesjvervoer en/of van het afleveren en laden van de hasjiesj voor de kust van Marokko aan boord van het vaartuig/schip ("[naam 3]") geregeld/georganiseerd en/of
- het laten overzetten van die/een (grote) hoeveelheid hasjiesj op het vaartuig/schip "[naam 1]" en/of het vaartuig/schip "[naam 2]" een op meerdere andere vaartuig(en)/schip/schepen en/of (vervolgens) het laten verder/terug varen naar/in de richting van [plaats] en/of een of meerdere ander(e) kustplaats(en)/havenplaats(en) in Nederland geregeld/georganiseerd en/of
- met een vaartuig/schip (genaamd "[naam 3]") pakketten hasjiesj opgehaald vanuit Marokko en/of (vervolgens) met dat/het/een vaartuig/schip ("[naam 3]") (door)gevaren naar de Noordzee, althans een vaarwater in (de buurt van) Nederland, en (vervolgens) (aldaar) een of meerdere vaartuig(en)/schip/schepen ontmoet voor het overladen van die pakketten hasjiesj van dat/het/een vaartuig/schip ("[naam 3]") naar die een of meerdere ander(e) vaartuig(en) schip/schepen, te weten
- een vaartuig/schip genaamd "[naam 1]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[naam 2]" en/of
- een of meerdere ander(e) vaartuig(en)/schip/schepen en/of (vervolgens)
- die/een (grote) hoeveelheid hasjiesj op die een of meerdere andere vaartuig(en)/schip/schepen overgebracht/overgezet (en aldus verdeeld over die een of meerdere andere vaartuig(en)/schip/schepen) en/of (vervolgens) met die een of meerdere andere vaartuig(en)/schip/schepen) verder/terug gevaren naar/in de richting van [plaats] en/of een of meerdere ander(e) (kust/haven)plaats(en) in Nederland en/of aldus die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie / bewijsuitsluiting
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren omdat er sprake is van onrechtmatige opsporing. De doorzoeking van de [naam 3] heeft plaatsgevonden op grond van de controlebevoegdheid van artikel 1:26 Algemene Douanewet, terwijl er in feite sprake was van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de doorzoeking slechts had mogen plaatsvinden met de toepasselijke strafvorderlijke waarborgen. Door niet op te treden op basis van de in artikel 9 van de Opiumwet bedoelde bevoegdheid, maar op grond van artikel 1:26 Algemene Douanewet is er sprake van misbruik van een controlebevoegdheid. Deze gang van zaken levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, welk verzuim niet meer kan worden hersteld, nu de onrechtmatige doorzoeking op de [naam 3] heeft geleid tot de latere, voor het bewijs cruciale vondst van de hasjiesj in het zeilschip [naam 1]. De voorkennis of wetenschap die de verbalisanten hadden over de mogelijkheid dat dergelijke schepen verdovende middelen zouden kunnen bevatten was een cruciale factor om de verdenking op de [naam 1] te vestigen en tot nadere controle over te gaan. Ook bij de controle op de [naam 1] zijn de strafprocessuele waarborgen niet in acht genomen.
Door de opeenstapeling van geschonden vormvoorschriften heeft er in het geheel geen eerlijk proces plaatsgevonden. Er is sprake van een ernstige schending van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt. De raadsman verzoekt derhalve primair om niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en subsidiair om bewijsuitsluiting.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het verzoek moet worden afgewezen en de verweren moeten worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd - kort gezegd - dat sprake is geweest van een rechtmatige controle op grond van artikel 1:26 van de Algemene douanewet. Ondanks de aandachtsvestiging op de [naam 3] bestond aan de kant van het KLPD opsporingstechnisch geen belangstelling voor het schip. Er was geen redelijk vermoeden van schuld. Daarnaast is er geen ernstige inbreuk geweest op de belangen van de verdachte.
Wettelijke bepalingen
Artikel 1:26 van de Algemene Douanewet luidt als volgt:
1. De inspecteur is bevoegd aan controle te onderwerpen:
a. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen: (...)
b. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen alwaar zich goederen bevinden:(...)
c. spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen;
d. vervoermiddelen en de op of in die vervoermiddelen aanwezige woningen.
2. Onder controle in de zin van het eerste lid wordt mede verstaan doorzoeking.
Beoordeling van de verweren
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als sanctie is slechts plaats, indien sprake is van "ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor 'doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan". Met andere woorden, er dient sprake te zijn van een grove mate van verwijtbaarheid aan het openbaar ministerie.
Dit betekent dat een onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld, dat de belangen van de verdachte in deze zaak dienen te zijn getroffen en dat zulks is vastgesteld en dat doelbewust of met grove verwaarlozing van die belangen aan een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad 1 juni 1999, NJ 1999, 567 ("Karman") kan bij hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt. Dat hiervan alleen bij hoge uitzondering sprake is en deze (extra) grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terughoudend dient te worden toegepast volgt uit opvolgende rechtspraak, onder meer in Hoge Raad 3 juli 2001, NJ 2002, 8 en Hoge Raad 14 januari 2003, NJ 2003, 288.
De uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Kahn vs het Verenigd Koninkrijk (12 mei 2000) geeft aan dat aan de eis van eerlijkheid van de strafprocedure is voldaan wanneer de strafprocedure 'as a whole' (in zijn geheel) eerlijk is. Het is derhalve niet zozeer van belang of een verdachte in een belang is geschaad, maar of met de overtreden norm de eerlijkheid van het proces van verdachte is aangetast, waarmee de Schutznorm wordt gerelativeerd.
Om te beoordelen of de verdachte in zijn belangen is geschaad of dat er sprake is van een overtreden norm die de eerlijkheid van het proces in zijn geheel aantast, stelt het hof allereerst de gang van zaken met betrekking tot de controle van de [naam 3] vast.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], allen werkzaam bij de Belastingdienst/Douane West (opgenomen als bijlage [nummer] bij het onderzoek KWZ met dossiernummer [nummer]), verklaren zij, zakelijk weergegeven:
Op 7 augustus 2009 omstreeks 19.25 uur bevonden wij ons aan boord van het Kustwachtvaartuig Visarend. Telefonisch werden wij op de hoogte gesteld van het feit dat een KNRM-vaartuig het motorschip "[naam 3]" op sleeptouw had in verband met motorproblemen. Tevens is aan ons medegedeeld dat er voor het motorschip "[naam 3]" een aandachtsvestiging was opgemaakt. Deze aandachtsvestiging was afkomstig van de Douane Informatie Afdeling te Rotterdam. Gezien de inhoudelijke tekst van deze aandachtsvestiging heb ik, eerste verbalisant, aan de medewerker van de Handhavingsdesk gevraagd of hij telefonisch contact wilde opnemen met de KLPD IPOL. Wij hebben ons begeven in de richting van de laatst bekende geografische positie van het motorschip "[naam 3]". na ongeveer 6 zeemijlen kregen wij de sleep visueel en hebben de beide vaartuigen geïdentificeerd.
Omstreeks 19.50 uur werden wij teruggebeld door de Handhavingsdeskmedewerker van de Kustwacht, welke aan ons mededeelde dat de KLPD IPOL en de Nationale Recherche beiden opsporingstechnisch geen belangstelling hadden voor het motorschip "[naam 3]".
Vervolgens hebben wij besloten om op grond van artikel 1:26 van de Algemene Douanewet een controle in te stellen, zodra het schip afgemeerd zou liggen in [plaats]. Om onze voorgenomen Douane controle zo volledig mogelijk te kunnen uitvoeren hebben wij verzocht om een speurhond aanwezig te hebben op de steiger in [plaats]. Omstreeks 21.00 uur werd ik in kennis gesteld dat er een Douane speurhond en een duikteam beschikbaar waren voor de visitatie van het motorschip "[naam 3]". Tevens was de Koninklijke Marechaussee gevraagd om bijstand te verlenen.
Omstreeks 22.45 uur meerde het motorschip "[naam 3]" af aan steiger 6 in de Marinehaven van [plaats]. Gezamenlijk met de Koninklijke Marechaussee zijn wij omstreeks 23.00 uur aan boord gestapt van het motorschip "[naam 3]". Er bleken zich drie bemanningsleden aan boord te bevinden. Hierop heb ik, eerste verbalisant, mij kenbaar gemaakt en gevraagd wie de schipper was. De schipper maakte zich kenbaar als zijnde [medeverdachte 1] waarop ik mij heb gelegitimeerd aan de schipper als zijnde douaneambtenaar door het tonen van mijn legitimatiebewijs en heb aangegeven een Douane controle te willen instellen, waarbij ik tevens heb vermeld dat er ook een speurhond en een duikteam zullen worden ingezet. Vervolgens zijn wij overgegaan tot visitatie van de "[naam 3]". De navolgende bemanningsleden bevonden zich aan boord volgens opgave van de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee:
Bemanningslid 1 (Schipper)
Naam: [medeverdachte 1]
Voornamen: [medeverdachte 1]
Bemanningslid 2 (Machinist)
Naam: [medeverdachte 2]
Voornaam: [medeverdachte 2]
Bemanningslid 3
Naam: [medeverdachte 3]
Voornaam: [medeverdachte 3]
Tijdens de visitatie zagen wij een zestal groen/gele opslagtanks op het voordek staan. bij opening hiervan roken wij een diesellucht en zagen dat de tanks grotendeels leeg waren. Tevens zagen wij aan de stuurboordszijde op het voordek een gebruikt uitziende hijskraan staan waarvan opviel dat de aanwezige hydraulische slangen waarschijnlijk recentelijk waren vervangen aangezien deze er nieuw uitzagen. Bij opening van de voorpiek zagen wij een grote hoeveelheid lege groene jerrycans waarvan ons onduidelijk was wat de voormalige inhoud was geweest. Vervolgens hebben wij het voormalige visruim geopend en roken wij onmiddellijk een zoete, kruidige geur. Ook zagen wij dat er aan de binnenzijde van de opening naar het visruim zich een bruin, kruidig geurend poeder bevond. Wat wij zagen en wat ons opviel was dat deze ruimte in vergelijking met de ruimtes die reeds gevisiteerd waren erg schoon en opgeruimd was. Hierna hebben wij de binnenverblijven, brug, machinekamer en overige ruimtes grondig gevisiteerd. In het slaapverblijf hebben wij diverse sporttassen gevisiteerd. In deze tassen zagen we hoofdzakelijk gedragen vuile kleding. Tijdens de visitatie is het duikteam van de Koninklijke Marine gearriveerd en deze hebben de onderzijde van het schip onderzocht, dit heeft geen resultaat opgeleverd. Nadat wij klaar waren met de visitatie heeft de Douane speurhonden geleider samen met zijn speurhond een controle op het motorschip "[naam 3]" uitgevoerd. Deze controle heeft geen resultaat opgeleverd.
Naar aanleiding van de visitatie van het schip "[naam 3]", heb ik eerste verbalisant omstreeks 10.30 uur op zaterdag 8 augustus 2009 telefonisch contact opgenomen met Henk Mulder, zijnde teamleider Douane Noord en coördinator van de actie "gatenkaas". Deze actie "Gatenkaas" richtte zich hoofdzakelijk op het controleren van binnenkomende vaartuigen en was georganiseerd door Douane Noord. Het Kustwachtvaartuig Visarend maakte ook deel uit van deze actie. Tijdens dit gesprek deelde ik, eerste verbalisant mede dat rekening houdende met de signalering en de geur die we geroken hadden aan
boord van de "[naam 3]" er een redelijk vermoeden aanwezig was dat er zich verdovende middelen aan boord hadden bevonden en dat deze mogelijk op andere wijze aan land zouden kunnen worden gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan uit het proces-verbaal van bevindingen niet worden afgeleid dat bij de betreffende opsporingsambtenaren sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat eerder sprake is geweest van een aandachtsvestiging op de [naam 3], leidt er niet toe dat, toen het KLPD en de Nationale recherche opsporingstechnisch geen belangstelling meer bleken te hebben voor dit schip, geen gebruik gemaakt kon worden van de controlebevoegdheid ingevolge artikel 1:26 van de Douanewet. Dat sprake zou zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld kan ook niet worden afgeleid uit de inzet van een speurhond en van een duikteam. Deze inzet vond blijkens het proces-verbaal plaats in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid tot controle. Dat dergelijke controlemiddelen niet vaak worden ingezet, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat er dus sprake moet zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld. Evenmin kan uit de verklaringen die de betrokken opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris hebben afgelegd worden afgeleid dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Uit deze verklaringen, gelezen in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen, begrijpt het hof dat weliswaar sprake was van bepaalde aanwijzingen die mede hebben geleid tot het uitvoeren van een controle, maar niet dat er concrete aanwijzingen waren voor het plegen van een strafbaar feit. Het hof acht niet gebleken dat de betrokken opsporingsambtenaren op enigerlei wijze misbruik hebben gemaakt van hun controlebevoegdheden.
Vervolgens stelt het hof de gang van zaken met betrekking tot de controle van de [naam 1] vast.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden werkzaam bij de Belastingdienst/Douane Noord (opgenomen als bijlage [nummer] bij het onderzoek KWZ met dossiernummer [nummer]), verklaren zij, zakelijk weergegeven:
Op 8 augustus 2009 deden wij, verbalisanten, dienst op het sluizencomplex te [plaats], gemeente [gemeente]. Aldaar waren wij, verbalisanten, ondermeer belast met de controle van de binnenkomende scheepvaart vanaf de Waddenzee. Om 10.00 uur kregen wij bericht van collega [verbalisant 6], teamleider Douane Noord, dat de collega's van het douanevaartuig Visarend de kotter [naam 3] in de haven van [plaats] hadden gecontroleerd en dat zij het vermoeden hadden dat deze kotter gebruikt was voor het vervoer van verdovende middelen. Het vermoeden van de collega's van de Visarend was, dat de lading van de [naam 3] overgezet kon zijn op andere schepen en dat wij extra alert moesten zijn op de binnenkomst van dergelijke schepen.
Omstreeks 12.40 uur zag ik, eerste verbalisant, een motorzeiljacht, genaamd [naam 1], afgemeerd liggen, komende vanaf de Waddenzee en geschut worden richting IJsselmeer in de kleine sluis van het sluizencomplex te [plaats]. Hierop ben ik, eerste verbalisant, naar het betreffende jacht toegegaan en heb daar één van de opvarenden aangesproken. Deze opvarende bleek later te zijn genaamd: [medeverdachte 4] Ik, eerste verbalisant, heb deze persoon gevraagd waar hij met zijn schip vandaan kwam. Hierop antwoordde de man dat zij met het schip vanaf Vlieland kwamen en dat zij daar een paar dagen, wegens de grote drukte in de haven, onder het eiland voor anker hadden gelegen. Ik, eerste verbalisant, vroeg deze man of het motorzeiljacht zijn eigendom was. De man antwoordde hierop dat het een huurjacht was.
Ik, eerste verbalisant, heb aan de man gevraagd of er ook een huurcontract aan boord was. Hierop werd door de man geantwoord dat het huurcontract niet aan boord was maar dat zij het contract in de auto hadden laten liggen. Hierop heb ik, eerste verbalisant, de controle voorlopig beëindigd en mijn bevindingen doorgesproken met de tweede verbalisant.
Deze bevindingen waren:
De diepgang van het motorzeiljacht, de baardgroei van enkele dagen van de opvarenden, de vervuilde kleding die door de opvarenden werd gedragen en het schuwe gedrag van de opvarenden.
Hierop ben ik, tweede verbalisant, naar het betreffende jacht gegaan om met de opvarenden te gaan praten en om te kijken naar de diepgang van het motorzeiljacht. Tevens viel het mij, tweede verbalisant, ook op dat het motorzeiljacht dieper als gebruikelijk is bij vergelijkbare jachten in het water lag. Na overleg met eerste verbalisant werd het ons duidelijk dat een nader onderzoek van het motorzeiljacht en haar bemanning wenselijk was.
Ik, tweede verbalisant, heb de opvarenden medegedeeld dat wij voor een nadere controle aan boord wilden komen en dat zij het motorzeiljacht na de schutting naar de kade achter de grote sluis van het sluizencomplex moesten varen. Hieraan werd door de bemanning gevolg gegeven.
Om 13.00 uur zijn wij, verbalisanten, aan boord van het jacht gegaan. Ik, tweede verbalisant, heb aan de opvarenden gevraagd of zij zich konden legitimeren. Aan de hand van een overlegd paspoort hebben wij de identiteit van één persoon aan boord vastgesteld als zijnde: [medeverdachte 5]. De tweede opvarende kon geen identiteitsbewijs overleggen maar verklaarde te zijn genaamd: [medeverdachte 4]. Op de vraag van eerste verbalisant aan [medeverdachte 4] of hij het jacht mocht controleren werd door hem bevestigend geantwoord. Bij controle van een slaapcabine aan stuurboordzijde aan de achterkant van het jacht zag ik pakketten liggen.
Deze pakketten met hun vorm, grootte en verpakking deden mij met mijn ervaring vermoeden dat het hier waarschijnlijk ging om pakketten met verdovende middelen.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof dat bij de douaneambtenaren op het moment dat zij de [naam 1] zagen geen verdenking in strafvorderlijke zin bestond. Zij hebben op grond van de door hen genoemde omstandigheden een controle uitgevoerd. Pas toen tijdens de controle bleek dat er daadwerkelijk verdovende middelen aan boord van de [naam 1] waren, is er een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet ontstaan.
Niet valt in te zien waarom de douaneambtenaren (zowel op de [naam 3] als op de [naam 1]) niet mochten controleren op grond van artikel 1: 26 Algemene Douanewet. Die controles hebben niet geleid tot inbreuk op aan verdachte toekomende rechten. Evenmin is sprake van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Er zijn geen fundamentele beginselen van behoorlijke procesorde geschonden waardoor het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt. Niet is gebleken dat anderszins sprake is van een situatie waarin niet langer van een eerlijk proces jegens verdachte kan worden gesproken.
Voor zover de raadsman klaagt dat bij de controle van de [naam 3] en later de controle van de [naam 1] de strafvorderlijke voorschriften niet in acht zouden zijn genomen, overweegt het hof dat - zo dit het geval zou zijn - verdachte door een dergelijk verzuim niet is geschonden in de belangen welke de overtreden norm - te weten de belangen van de opvarenden van de [naam 3] respectievelijk de [naam 1] - beoogt te beschermen. Er is derhalve geen sprake van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Nu het hof de stelling van de raadsman dat sprake is van een ernstige schending van een fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, die het wettelijk systeem in de kern raakt, heeft verworpen, behoeven de overige door de raadsman hieromtrent aangevoerde verweren geen bespreking meer.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging. Het hof ziet gelet op het voorgaande evenmin aanleiding om tot bewijsuitsluiting te komen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Namens verdachte is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat hij betrokken is geweest bij de invoer van de partij hash. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 6] zijn onvoldoende betrouwbaar en er is onvoldoende steunbewijs voor deze verklaringen, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank in haar vonnis geschetste feitelijke gang van zaken, op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1. Die feiten en omstandigheden zullen hieronder worden overgenomen.
In maart 2008 is medeverdachte [medeverdachte 6] benaderd door verdachte om laatstgenoemde te
helpen bij de aankoop van een schip. In december 2008 is het schip de [naam 3]
aangekocht door medeverdachte [medeverdachte 6] met geld dat hij daarvoor had gekregen van
verdachte.2
Op 7 juli 2009 is het schip de [naam 3] vanuit [plaats], in de gemeente [gemeente]3,
vertrokken met onder meer drie medeverdachten als bemanningsleden aan boord.
Verdachte is degene geweest die de bemanningsleden heeft geregeld. Voorafgaand aan het
vertrek van het schip heeft verdachte samen met de medeverdachten gesproken over het doel van de reis, te weten het ophalen van ongeveer 10.000 kilo hasjiesj voor de kust van
Marokko. Tevens heeft verdachte met hen gesproken over de wijze waarop dat diende te
gebeuren.4 Verdachte heeft vervolgens de coördinaten doorgegeven van de ontmoetingsplek
voor de kust van Marokko. Nadat op het afgesproken punt de hoeveelheid hasjiesj aan boord
was genomen, is de [naam 3] teruggevaren in de richting van Nederland. Tussentijds
onderhielden de medeverdachten telefonisch contact met verdachte.5
Op 7 augustus 2009 heeft de [naam 3] drie zeiljachten, waaronder de [naam 1] en de
[naam 2]6, ontmoet op een afgesproken punt op de Noordzee buiten de territoriale wateren
van Nederland. Aldaar zijn de pakketten met hasjiesj met behulp van rubberboten
overgeladen van de [naam 3] naar die drie zeiljachten.7
Vervolgens zijn twee medeverdachten met het zeiljacht de [naam 1] naar [plaats], in de
gemeente [gemeente]8, gevaren en aldaar op 8 augustus 2009 aangekomen9 en zijn de
[naam 2] en het derde zeiljacht naar [plaats] of één of meer kustplaatsen in
Nederland gevaren10.
In aanvulling op bovengenoemde door de rechtbank genoemde feiten en omstandigheden, acht het hof nog het navolgende van belang.
Medeverdachte [medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij samen met verdachte in diens Volkswagen
Golf naar Vigo te Spanje is gereden en vervolgens naar Portimão te Portugal voor het
uitvoeren van een reparatie aan de [naam 3]11. Deze verklaring vindt weer steun in
informatie die via de Nederlandse liaison officer is doorgestuurd naar de Nederlandse
autoriteiten, te weten dat in de haven van Portimão is getankt voor de [naam 3] en dat dit is betaald door de chauffeur van een Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken], welk kenteken op naam is gesteld van verdachte.12
De door verdachte ter terechtzitting van het hof overgelegde bladzijden uit zijn Nederlandse paspoort, vormen naar het oordeel van het hof geen aanwijzing dat hij niet met medeverdachte [medeverdachte 6] in Spanje is geweest.
Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte via een telefoonnummer [telefoonnummer] telefonisch contact onderhield met de opvarenden van de [naam 3] via de telefoon met nummer [telefoonnummer], onder meer in een uitgaand gesprek op 8 augustus 2009 om 4.20 uur. Bij dit gesprek wordt opvallend genoeg een zendmast bij [plaats] aangestraald, terwijl overige uitgaande gesprekken via zijn telefoonnummer een zendmast in [plaats], de woonplaats van verdachte, aanstralen.13 Dat bovengenoemd telefoonnummer van verdachte is, blijkt uit het in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen briefje waarop dit telefoonnummer en de naam [verdachte] staat vermeld.14 Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 6] blijkt dat verdachte '[verdachte]' wordt genoemd.15 Dat verdachte in de avond van 7 augustus 2009 naar Noord-Nederland is gereden blijkt ook uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 6] dat hij op de avond van 7 augustus 2009 door verdachte is opgehaald, dat verdachte hem vertelde dat de [naam 3] motorpech had en binnengesleept zou worden en dat zij zagen dat de boot de haven van [plaats] werd binnengesleept en naar de Douane steiger werd gebracht.16
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten tezamen en in vereniging die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht, aanwezig gehad en vervoerd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van maart 2008 tot en met 8 augustus 2009, te of bij [plaats], in de gemeente [gemeente], en/of te of bij [plaats], althans in de gemeente [gemeente], en/of elders in (de territoriale wateren van) Nederland, en/of buiten (de territoriale wateren van) Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid (te weten ongeveer 10.000 kilo) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders opzettelijk
- een schip, te weten de "[naam 3]" aangekocht en gefinancierd en
- een bemanning voor de "[naam 3]" geregeld en
- het afleveren en laden van hasjiesj voor de kust van Marokko aan boord van het schip ("[naam 3]") geregeld en
- het laten overzetten van een grote hoeveelheid hasjiesj op het vaartuig "[naam 1]" en het vaartuig "[naam 2]" en op een ander vaartuig en vervolgens het laten varen naar [plaats] en/of een of meerdere andere kustplaats(en)/havenplaats(en) in Nederland georganiseerd en
- met een schip (genaamd "[naam 3]") pakketten hasjiesj opgehaald vanuit Marokko en vervolgens met dat schip ("[naam 3]") (door)gevaren naar de Noordzee, en vervolgens aldaar meerdere vaartuigen ontmoet voor het overladen van die pakketten hasjiesj van dat schip ("[naam 3]") naar die andere vaartuigen, te weten
- een vaartuig genaamd "[naam 1]" en
- een vaartuig genaamd "[naam 2]" en
- een ander vaartuig en vervolgens
die grote hoeveelheid hasjiesj op die andere vaartuigen overgezet (en aldus verdeeld over die andere vaartuigen) en vervolgens met die andere vaartuigen gevaren naar [plaats] en/of een of meerdere ander(e) (kust/haven)plaats(en) in Nederland en aldus die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervoerd en aanwezig gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen een zeer grote hoeveelheid van ongeveer 10.000 kg
hasjiesj per schip van Marokko naar Nederland gesmokkeld. Deze hasjiesj is op de Noordzee overgeladen op drie zeiljachten, voor verder transport vanaf het moederschip naar
havenplaatsen in Nederland. Verdachte is degene geweest die iemand heeft benaderd om een moederschip te zoeken. Verdachte heeft de aankoop van dit schip ook gefinancierd.
Daarnaast heeft verdachte de bemanningsleden van het moederschip geregeld, met hen
gesproken over het doel van de reis en heeft hij aan hen de coördinaten van de ontmoetingsplek voor de kust van Marokko doorgegeven. Voorts is verdachte in zijn auto
met een medeverdachte naar Spanje en Portugal gereden om deze medeverdachte reparaties
aan het moederschip te laten uitvoeren. Het hof ziet - evenals de rechtbank - verdachte als de initiatiefnemer van het geheel, alsmede als leidinggever.
Verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van invoer, distributie en verkoop van een verboden verdovend middel. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald. Dat het gebruik van hasjiesj in de opvatting van de wetgever verhoudingsgewijs minder risico's voor de volksgezondheid oplevert dan het gebruik van harddrugs, wil nog niet zeggen dat ook de grootschalige handel in, en import en export van hasjiesj minder schadelijk zijn. Hiermee kunnen geweld, bedreigingen en ripdeals hand in hand gaan.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 november 2011, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder met justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Het door verdachte gepleegde feit is - mede gelet op de grote hoeveelheid hasjiesj - zodanig ernstig dat een gevangenisstraf en een forse geldboete passend en geboden is.
Het hof zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, mede als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De geldboete dient mede tot afschrikking, ook in financieel opzicht, van anderen die zulke smokkel overwegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
6.310 EUR;
1.840 BATH.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 16 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt; bijlagen waarnaar wordt verwezen zijn opgenomen bij het proces verbaal, dossiernummer [nummer], respectievelijk op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden opsporingsambtenaar van FIOD-ECD kantoor Amsterdam, gesloten op 10 maart 2010.
2 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 8 september 2009 ([nummer], pagina 2).
3 Het is een feit van algemene bekendheid dat [plaats] in de gemeente [gemeente] is gelegen.
4 Zie het hiervoor bij voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, laatste zin.
5 Zie het hiervoor bij voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 3, laatste alinea.
6 Het proces-verbaal van ingestelde forensische onderzoeken d.d. 6 oktober 2009 (nr. [nummer], pagina's 33 tot en met 40 en pagina's 43 tot en met 47) en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 7] d.d. 15 augustus 2009 ([nummer], pagina 3 laatste alinea).
7 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 31 augustus 2009 ([nummer]. pagina's 2 en 4) en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 10 augustus 2009 ([nummer]. pagina's 3 en 4).
8 Het is een feit van algemene bekendheid dat [plaats] in de gemeente [gemeente] is gelegen.
9 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 14 augustus 2009 ([nummer], pagina 3) en het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 5] d.d. 13 augustus 2009 ([nummer], pagina's 2 en 3).
10 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 8 september 2009 ([nummer], pagina 4), het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 29 september 2009 ([nummer], pagina's 2 en 3), het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2009 ([nummer]), het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2009 ([nummer]), het proces-verbaal van ingestelde forensische onderzoeken d.d. 6 oktober 2009 ([nummer], pagina's 10 tot en met 32), een proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 19 november 2009 ([nummer]) en een ander geschrift, te weten een verslag van onderzoek. opgemaakt en ondertekend door [deskundige] op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige d.d. 27 november 2009 ([nummer]).
11 Zie het hiervoor bij voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 3
12 Het proces-verbaal d.d. 31 juli 2009 ([nummer])
13 Het proces-verbaal over gebruik communicatiemiddelen ([nummer], pagina 4 en 5) en proces-verbaal ([nummer])
14 Document D-02
15 Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 4 november 2009 ([nummer], pagina 3) en het document [nummer]
16 Zie het hiervoor bij voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 4