ECLI:NL:GHLEE:2012:BY2446

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.108.873/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsverbod en belangenafweging in hoger beroep na kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, uitgesproken op 16 mei 2012. Het hof heeft op 6 november 2012 uitspraak gedaan. De zaak betreft een omgevingsverbod dat aan [appellant] is opgelegd, waarbij hij gedurende een jaar niet binnen een bepaalde kring rond de woonplaats van [geïntimeerde] mocht komen. Dit verbod is opgelegd op verzoek van [geïntimeerde], die vorderde dat [appellant] zich aan deze beperking zou houden, gezien de omstandigheden van hun eerdere relatie en de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] voor verkrachting van [geïntimeerde].

In het hoger beroep heeft [appellant] negen grieven ingediend, die voornamelijk betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de dagvaarding, het spoedeisende karakter van de vordering, en de belangenafweging tussen de partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter de feiten correct heeft vastgesteld en dat er geen bezwaren zijn tegen deze vaststelling. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, onder andere omdat hij niet heeft aangetoond dat hij door de wijziging van de locatie van de zitting in zijn belangen is geschaad.

De belangenafweging die door het hof is gemaakt, laat zien dat het belang van [geïntimeerde] om beschermd te worden tegen [appellant] zwaarder weegt dan de belangen van [appellant]. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde dwangsommen in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten en de draagkracht van [appellant]. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 november 2012
Zaaknummer 200.108.873/01
(zaaknummer rechtbank: 119175 KG ZA 12-112)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudende te Haren,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis, uitgesproken op 16 mei 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 juni 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 3 juli 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"het vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Leeuwarden d.d. 16 mei 2012, rolnummer 119175 KG ZA 12-112, gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres te vernietigen en opnieuw rechtdoende oorspronkelijk eiseres alsnog niet ontvankelijk te verklaren, danwel de vordering van de oorspronkelijk eiseres af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven te verwerpen en het vonnis van de Rechtbank te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep."
Vervolgens heeft [appellant] zijn zaak doen bepleiten door zijn advocaat onder overlegging van een pleitnota.
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft negen grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Nu niet is gebleken van bezwaren tegen de feitenvaststelling van de voorzieningenrechter, zal ook het hof van de volgende feiten uitgaan.
1.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 9 november 2010 heeft de Rechtbank Leeuwarden de echtscheiding van partijen uitgesproken.
1.2. Bij arrest van 11 november 2011 heeft het Gerechtshof Leeuwarden [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden wegens verkrachting van [geïntimeerde]. [appellant] heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld.
2. [appellant] is inmiddels voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter heeft [appellant] kort gezegd op vordering van [geïntimeerde] onder verbeurte van dwangsommen verboden om zich gedurende een jaar te begeven of te bevinden binnen een in het bestreden vonnis nader aangeduide kring rond [woonplaats geïntimeerde]. Hij is daarbij in de proceskosten verwezen. De voorzieningenrechter heeft het verweer verworpen dat [appellant] te laat is gedagvaard.
De grieven
De inleidende dagvaarding (grief I)
4. [geïntimeerde] is op 2 mei 2012 gedagvaard om voor de Rechtbank Groningen ter zitting van 11 mei 2012 te verschijnen. Op 8 mei 2012 is een herstelexploot uitgebracht waarin deze locatie is gewijzigd in die van de Rechtbank Leeuwarden. De eerste grief komt er naar het hof begrijpt op neer dat deze laatste dagvaarding nietig is omdat daarin de wettelijk voorgeschreven termijnen niet in acht zijn genomen en de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat
[appellant] daardoor niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. Deze grief faalt omdat het hof niet kan inzien dat [appellant] na het uitbrengen van de dagvaarding van 11 mei 2012 in zijn belang kan zijn geschaad door de enkele wijziging van het forum in de hersteldagvaarding. Op dit punt is de grief ook in geen enkel opzicht onderbouwd.
5. Voor zover met de grief wordt bedoeld te verdedigen dat [appellant] ter zitting van 11 mei 2012 niet is verschenen in de zin van artikel 122 Rv, omdat die verschijning niet 'vrijwillig' zou zijn geweest, vindt de grief geen steun in het recht.
Het spoedeisende karakter van de vordering (de grieven II en V)
6. [appellant] bestrijdt dat [geïntimeerde] bij haar vordering een spoedeisend belang heeft omdat hem een contactverbod is opgelegd bij zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Een dergelijk verbod gold volgens [appellant] ook al ten tijde van eerdere weekendverloven. De desbetreffende grieven falen omdat niets is aangevoerd, laat staan gebleken, omtrent de inhoud van dergelijke voorwaarden. Het bestaan ervan is zelfs onaannemelijk, nu de raadsman van [appellant] ter zitting heeft opgemerkt dat ze niet op schrift zijn gesteld.
7. De grief zou ook moeten falen als overtreding van de door de voorzieningenrechter opgelegde voorwaarden zou betekenen dat [appellant] het resterende deel van zijn gevangenisstraf alsnog moet uitzitten. Ook als dat zo zou zijn, zou [geïntimeerde] er in dit geding belang bij hebben een omgevingsverbod te vorderen.
8. Voor zover [appellant] met de toelichting op grief V heeft bedoeld te betogen dat geen sprake is van een spoedeisend belang omdat hij tot op heden met [geïntimeerde] geen contact heeft gezocht (onderdeel 36 van de grieven), faalt deze grief ook. [appellant] baseert dit immers op het bestaan van contactverboden. Hij onderstreept daarmee in wezen het belang daarvan.
Onderzoeksplicht van [geïntimeerde] (de grieven IV en VII)
9. [appellant] voert aan dat voor rekening en risico van [geïntimeerde] hoort te komen dat zij niet bij het Openbaar Ministerie navraag heeft gedaan naar de voorwaarden inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze grief mist doel omdat een dergelijke eis geen steun vindt in het recht. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat aan [geïntimeerde] in dat geval zou zijn gebleken dat aan [appellant] enige bijzondere voorwaarde is opgelegd.
De voorshands vaststaande feiten (de grieven III en V)
10. [appellant] bestrijdt de conclusie van de voorzieningenrechter dat vast staat dat hij zich tegenover [geïntimeerde] heeft schuldig gemaakt aan verkrachting. Daartoe beroept hij zich erop dat hij beroep in cassatie heeft ingesteld, waarop nog niet is beslist.
11. Ook deze grief kan niet slagen omdat de voorzieningenrechter zich terecht heeft gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van [appellant], zowel door de rechtbank als in hoger beroep door het hof. Daarmee is in dit kort geding in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat hij de feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. [appellant] heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat hij de hem verweten feiten om praktische redenen niet heeft kunnen begaan of dat hij daartoe gelet op zijn beperkte geestelijke vermogens niet in staat zou zijn geweest.
De belangenafweging (grief VI)
12. [appellant] voert in het kader van de belangenafweging aan dat [geïntimeerde] feitelijk te kennen heeft gegeven dat zij geen daadwerkelijke angsten voor hem heeft omdat zij er niet voor heeft gekozen een contactverbod te vragen. Deze grief is onbegrijpelijk en wordt om die reden verworpen. Daaraan voegt het hof toe dat tegenover het evidente belang van [geïntimeerde] door [appellant] in de stukken geen enkel voor de te maken afweging relevant belang van zijn kant wordt aangevoerd. Ook hetgeen hij bij het pleidooi ter zitting heeft opgemerkt - dat het gebiedsverbod hem belemmert om samen met zijn vader oud ijzer op te halen in [woonplaats geïntimeerde] - weegt onvoldoende op tegen het belang van [geïntimeerde].
De hoogte van de dwangsom (grief VII)
13. Door [appellant] wordt aangevoerd dat een dwangsom ter hoogte van zijn WIA- uitkering onnodig bezwarend is. Het hof verwerpt ook deze grief omdat de opgelegde dwangsommen in overeenstemming zijn met de ernst van de aannemelijk geworden feiten en de draagkracht van [appellant].
De procekostenveroordeling en het dictum (de grieven VIII en IX)
14. De laatste twee grieven hebben naast de al behandelde grieven geen bijzondere betekenis en zullen daarom verder buiten behandeling blijven.
De slotsom.
15. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep II, 3 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 291,- aan verschotten en € 2.682,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, J.H. Kuiper en
L.C.A. Verstappen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 6 november 2012 in bijzijn van de griffier.