ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7264

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.033
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belangrijke stem van minderjarige in omgangsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de omgangsregeling en kinderalimentatie tussen een vrouw en man centraal na hun relatiebreuk in 2008. De vrouw, hierna aangeduid als 'de vrouw', verzocht in hoger beroep om de beschikking van de rechtbank Assen van 28 maart 2012 te vernietigen, waarin het hoofdverblijf van hun minderjarige zoon bij de man was vastgesteld. De vrouw stelde dat de huidige regeling niet in het belang van het kind was en dat er meer ruimte moest zijn voor haar in de zorgregeling. De man, aangeduid als 'de man', verzocht de beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De minderjarige, inmiddels dertien jaar oud, had zijn mening over de zorgregeling kenbaar gemaakt en gaf aan tevreden te zijn met de huidige situatie. Het hof hechtte veel waarde aan deze mening en concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de minderjarige onder druk stond van de man. De huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige om het weekend bij de man verblijft, werd als positief ervaren en het hof besloot deze in stand te houden.

Wat betreft de kinderalimentatie oordeelde het hof dat de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen in overeenstemming waren met de eerder vastgestelde bedragen. De vrouw had geen grieven ingediend tegen de draagkrachtberekening van de rechtbank, en het hof bevestigde dat de man aan zijn onderhoudsplicht voldeed. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof moedigde beide partijen aan om in het belang van de kinderen samen te werken aan een betere communicatie.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de mening van minderjarigen in juridische procedures en de noodzaak om zorgregelingen te baseren op wat het beste is voor het kind.

Uitspraak

Beschikking d.d. 22 november 2012
Zaaknummer: 200.109.033
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.B. Flooren, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.A. Wortmann, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Assen van 28 maart 2012 (zaaknummer 89747 / FA RK 11-3020), zoals verbeterd bij beschikking van die rechtbank van 2 mei 2012, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie van het hof op 28 juni 2012, heeft de vrouw verzocht de voormelde beschikking (verder te noemen: de bestreden beschikking) te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat:
1. een omgangsregeling zal gelden tussen (de hierna genoemde minderjarige) [het kind] en de man inhoudende dat hij om het weekend van donderdag 8.30 uur tot maandagochtend 8.30 uur bij zijn vader zal verblijven. De uitoefening van hun gezamenlijke hobby voetbal kan door de man te allen tijde begeleid worden met inachtneming van het feit dat een en ander wordt afgestemd met de vrouw in de weekenden dat [het kind] bij haar is. Alle vakanties bij helfte worden verdeeld. Voor de zomervakantie een aanvullende afspraak wordt gemaakt, inhoudende dat deze periode wisselt per jaar. Heeft de man het ene jaar de eerste drie weken en de vrouw de tweede drie weken dan vindt in het jaar daarop in beginsel een en ander spiegelbeeldig plaats zodat alsdan de vrouw de eerste drie weken en de man de laatste drie weken de beide kinderen bij zich heeft.
2. [het kind] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft.
3. [het kind] dient te worden verzorgd en opgevoed door die ouder die daadwerkelijk beschikbaar is hiervoor, zijnde de vrouw.
4. Nader onderzoek noodzakelijk is teneinde te kunnen bepalen welke regeling het meest in het belang van [het kind] is alsmede om te achterhalen wat [het kind] nu werkelijk zelf wil.
5. Het halen en brengen van de kinderen dient dusdanig te worden aangepast dat de vrouw eens in de vier weken [kind 2] niet hoeft op te halen bij de man aangezien dat niet mogelijk is in verband met haar werk en dat in plaats hiervan de vrouw [kind 2] op vrijdag bij de man ophaalt en haar dan naar school brengt.
6. Het netto gezamenlijk inkomen ten tijde van het uiteengaan € 3.827,- was.
7. De behoefte van de beide kinderen totaal € 885,- per maand is, te vermeerderen met noodzakelijke oppaskosten.
8. De aflossingen van de schulden van de man primair niet ten laste komen van zijn draagkracht en subsidiair tot het einde van de looptijd zijnde april 2013.
9. De oppaskosten van de man ten behoeve van [kind 2] primair niet ten laste zullen komen van zijn draagkracht en subsidiair zullen worden verminderd naar € 40,- en meer subsidiair zullen eindigen bij aanvang van de dag dat [kind 2] haar basisschool afrondt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 augustus 2012, heeft de man het verzoek van de vrouw in hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het appel van de vrouw en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brieven met bijlagen van mr. Flooren van 12 juli 2012 en 20 juli 2012 en de brief met bijlagen van mr. Wortmann van 19 september 2012.
De minderjarige [het kind] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening over de zaak kenbaar te maken op het punt van de zorgregeling en het hoofdverblijf. Hij heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak gehoord door een raadsheer-commissaris.
De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 1 oktober 2012. Partijen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Door mr. Flooren zijn pleitaantekeningen overgelegd.
Wijziging petitum
Namens de vrouw is ter zitting haar verzoek in hoger beroep aangepast op de wijze als hierna beschreven onder het kopje "De overwegingen van het hof".
Nagekomen stukken
Zoals ter zitting besproken heeft mr. Flooren het hof na de zitting, bij faxbericht van 15 oktober 2012, bericht over een eventuele (gedeeltelijke) regeling in der minne. Nu uit het faxbericht is gebleken dat het partijen niet is gelukt om tot onderlinge afspraken te komen, zal het hof thans beslissen over de punten die partijen in deze procedure verdeeld houden.
De beoordeling
De feiten
1. Uit de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren, namelijk [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (verder te noemen: [het kind]) en [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (verder te noemen: [kind 2]).
2. De man heeft [het kind] en [kind 2] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3. De relatie van partijen is in 2008 verbroken. Na de relatiebreuk hebben de kinderen (aanvankelijk) hun hoofdverblijf bij de vrouw gekregen en een omgangsregeling (thans zorgregeling genoemd) met de man van, kort gezegd, vier dagen per veertien dagen. In de zomer van 2011 hebben partijen gehoor gegeven aan de wens van [het kind] om meer bij de man te zijn en is zijn zorgregeling uitgebreid, in die zin dat hij de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijft.
4. De vrouw heeft op 10 november 2011 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Assen strekkende tot vaststelling van de door de man aan haar verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [het kind] en [kind 2], in dat verzoekschrift begroot op € 920,- per maand in totaal voor beide kinderen.
5. De man heeft een verweerschrift ingediend dat tevens zelfstandige verzoeken bevat. Onder meer heeft de man verzocht dat [het kind] bij hem zijn hoofdverblijf zal hebben en dat een zorgregeling zal gelden als nader omschreven in dat verweerschrift.
6. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, beslissende op de haar voorgelegde verzoeken, voor zover hier van belang:
- het hoofdverblijf van [het kind] bij de man bepaald;
- bepaald dat de man met ingang van 10 november 2011 een bedrag van € 144,- per maand en met ingang van 1 januari 2012 een bedrag van € 158,- per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2];
- en voorts een zorgregeling vastgesteld inhoudende:
* [het kind] verblijft één weekend per veertien dagen bij de vrouw van donderdag 8.00 uur tot maandag 8.00 uur, waarbij de man in de oneven weken op zaterdag de spullen van [het kind] bij de vrouw ophaalt ([het kind] gaat zelf op de fiets naar de man en de vrouw en naar school) en waarbij de vrouw in de even weken de spullen van [het kind] bij de man ophaalt;
* [kind 2] verblijft één weekend per veertien dagen bij de man van donderdag 8.00 uur tot maandag 8.00 uur, waarbij de man [kind 2] op donderdag ophaalt in de oneven weken en de vrouw [kind 2] in de even weken op maandagochtend ophaalt;
* het verblijf van de kinderen tijdens vakanties en feestdagen zal bij helfte worden verdeeld, zodanig dat de kinderen in de zomervakantie de eerste helft bij de man verblijven en de tweede helft bij de vrouw, de overige vakanties zullen in onderling overleg worden verdeeld, waarbij als ingangsdatum van de vakanties de zaterdag zal gelden. De feestdagen zullen eveneens in onderling overleg worden verdeeld, waarbij geldt dat indien de kinderen het ene jaar op een bepaalde feestdag bij de man verblijven, zij het daarop volgende jaar op de betreffende feestdag bij de vrouw zullen verblijven.
7. Hiertegen richt zich het appel van de vrouw.
De overwegingen van het hof
Inleiding
8. Partijen hebben als ouders die gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen zijn belast hun geschil met betrekking tot het hoofdverblijf van [het kind] en de zorgregeling op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) ter beoordeling in rechte voorgelegd. Het hof dient op grond van het eerste lid van dat artikel een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
9. Daarnaast is de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de [kind 2] in geschil.
Het hoofdverblijf van [het kind]
10. Namens de vrouw is ter zitting van het hof op 1 oktober 2012 het verzoek in hoger beroep ingetrokken op het punt van het hoofdverblijf van [het kind]. Gelet op de intrekking zal het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep op dit punt afwijzen en dit onderwerp verder onbesproken laten.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
11. Op grond van de bestreden beschikking geldt thans een regeling waarbij [het kind], kort gezegd, één weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijft van donderdag 8.00 uur tot maandag 8.00 uur en voorts de helft van de vakanties- en feestdagen. Voor [kind 2] geldt een soortgelijke regeling voor haar verblijf bij de man. Het hof verwijst naar de weergave in rechtsoverweging 6 van deze beschikking.
12. De vrouw heeft ter zitting - in de pleitaantekeningen van haar advocaat - haar verzoek in hoger beroep aangepast in die zin dat zij thans een regeling bepleit waarbij partijen ieder de helft van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [het kind] voor hun rekening nemen. Voorts heeft de vrouw ter zitting toegelicht dat het gestelde onder punt 1 van het petitum moet worden gelezen als zijnde bedoeld voor [kind 2]. Verder kan de vrouw zich niet vinden in de haal- en brengregeling zoals die in de bestreden beschikking is bepaald en ook niet in de verdeling van de vakanties- en feestdagen.
13. De man schaart zich achter de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling(en).
14. Het hof stelt voorop dat de vrouw bevoegd is haar verzoek aan te passen, gelet op het bepaalde in artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat in hoger beroep in artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing is verklaard. Van strijd met de goede procesorde is in dit verband niet gebleken.
15. Mede gelet op het bepaalde in artikel 1:247 BW heeft als uitgangspunt te gelden dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Dit uitgangspunt betekent echter niet dat in alle gevallen tot een regeling moet worden gekomen waarbij de beide ouders ieder de helft van de zorg- en opvoedingstaken op zich dienen te nemen. Steeds zal moeten worden beoordeeld welke regeling het meest in het belang van de minderjarige is. Voorts kunnen praktische belemmeringen bestaan voor een dergelijke gelijke verdeling.
16. Voor wat betreft [het kind] heeft de vrouw het hof niet kunnen overtuigen van haar standpunt dat uitbreiding van de bestaande zorgregeling in zijn belang is. Het hof is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de thans geldende zorgregeling goed verloopt. Het hof heeft althans geen objectief verifieerbare aanwijzingen om van het tegendeel uit te gaan. Zo heeft de man bijvoorbeeld met stukken onderbouwd, waaronder een schoolrapport en correspondentie met de school van [het kind] (Zernike College), dat het na een betrekkelijk moeizame start in de eerste klas in het schooljaar 2011-2012, duidelijk beter is gegaan met [het kind] in periode 3 van dat schooljaar. Het hof acht niet onaannemelijk dat die verbetering in ieder geval deels verband houdt met de zorgregeling zoals die sinds de bestreden beschikking geldt en de rust die dat voor [het kind] met zich brengt. Naar het oordeel van het hof dient te worden vermeden dat die positieve ontwikkeling wordt verstoord door een wijziging van de zorgregeling.
17. Het hof kent daarbij een belangrijke stem toe aan de mening van [het kind] zelf. [het kind] is inmiddels dertien jaar oud en heeft tijdens het kinderverhoor op 1 oktober 2012 heel duidelijk als zijn mening kenbaar gemaakt dat hij tevreden is met de huidige situatie en dat hij deze graag zo wil houden. Voor de stelling van de vrouw dat [het kind] onder druk van de man staat en zijn mening (mogelijk) door de man is beïnvloed, heeft het hof geen concrete aanwijzingen. Het hof zal die stelling dan ook als onvoldoende onderbouwd passeren. Evenmin ziet het hof aanleiding om een nader onderzoek op dit punt te gelasten als door de vrouw verzocht. [het kind] heeft uitdrukkelijk verklaard dat en waarom de huidige regeling hem goed bevalt. Zo heeft hij bijvoorbeeld gewezen op de verschillende opvoedingsstijlen tussen de ouders en de omstandigheid dat hij en de man een gemeenschappelijke hobby delen, namelijk voetbal. Andere dingen kan hij beter met de vrouw ondernemen maar [het kind] is van mening dat hij in de huidige regeling voldoende contact heeft met de vrouw (en zijn zusje [kind 2]). Zoals gezegd ziet het hof geen grond om aan te nemen dat [het kind] mogelijk onder druk deze goed gemotiveerde mening heeft geuit.
18. Voorts heeft de man met een verklaring van zijn werkgever onderbouwd dat hij flexibele werktijden heeft met mogelijkheid voor thuiswerken, waardoor hij in staat is de zorg voor [het kind] te combineren met zijn werk. Het hof heeft geen aanwijzingen dat de man onvoldoende beschikbaar zou zijn voor [het kind]. De werkzaamheden van de man bij de vrijwillige brandweer zijn blijkens de toelichting van de man incidenteel en beperkt van omvang (2 ½ uur per twee weken). Het behoort voorts tot de taak van de ouders om in een voorkomend geval voor zover nodig oppas te regelen. Dit laatste is bovendien in het algemeen niet ongebruikelijk.
19. Voor beide kinderen geldt voorts dat het hof zich achter de door de rechtbank bepaalde haal- en brengregeling, alsmede de verdeling van de vakanties en feestdagen, schaart. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat de haal- en brengregeling niet praktisch uitvoerbaar is. Ook hier geldt dat het tot de verantwoordelijkheid van partijen als ouders behoort om in een voorkomend geval, bijvoorbeeld wegens een incidentele verhindering, in onderling overleg tot een oplossing te komen. Dit geldt eveneens voor de nadere invulling van de vakanties en feestdagen.
20. Het hof zal ook voor het overige de voor [kind 2] geldende zorgregeling in stand laten zoals die bij de bestreden beschikking is vastgesteld nu niet is gebleken dat die niet in haar belang is. Het hof wil ten slotte beide partijen aansporen om daadwerkelijk, in het belang van de kinderen, de strijdbijl te begraven en te werken aan de onderlinge communicatie.
De kinderalimentatie
* inleiding
21. Overeenkomstig artikel 1:404 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Hieruit volgt dat de in geschil zijnde onderhoudsverplichting wordt begrensd door enerzijds de behoefte van de kinderen en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtigen.
22. Het hof overweegt allereerst dat het verzoek van de vrouw in hoger beroep (petitum) aan duidelijkheid te wensen overlaat omdat een conclusie ontbreekt voor wat betreft de hoogte van de door de vrouw verzochte bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof zal het petitum echter welwillend lezen mede gelet op de namens de vrouw ter zitting gegeven toelichting. In dit verband kan het petitum naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat is bedoeld te concluderen als in het inleidend verzoekschrift in eerste aanleg is verzocht. Dat heeft immers steeds de achtergrond gevormd van het debat zoals dat tussen partijen is gevoerd in de procedure. Voor zover namens de man is aangevoerd dat de man in zijn verdediging is geschaad door de formulering van het petitum, kan het hof dat daarom niet volgen, temeer nu de man wel inhoudelijk verweer heeft gevoerd ten aanzien van de kinderalimentatie.
23. Dit betekent dat de zogenoemde bovengrens van het geschil wordt gevormd door de hoogte van de door de vrouw in eerste aanleg verzochte bijdrage en de ondergrens van het geschil wordt gevormd door het door de rechtbank berekende bedrag.
24. Vervolgens stelt het hof vast dat geen specifieke grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om geen kinderbijdrage ten laste van de man vast te stellen voor [het kind]. Het hof zal er daarom met partijen vanuit gaan dat het geschil zich thans beperkt tot de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage voor [kind 2], mede omdat [het kind] sinds in ieder geval april 2012 zijn hoofdverblijf heeft bij de man.
25. In het navolgende zal het hof ingaan op de tussen partijen bestaande geschilpunten en vervolgens bezien of daarin aanleiding moet worden gevonden af te wijken van de door de rechtbank in bestreden beschikking vastgestelde bijdrage. De geschilpunten tussen partijen betreffen de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man op het punt van zijn schuldenlast en oppaskosten.
* de behoefte
26. Voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen is in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) een systeem ontwikkeld, gebaseerd op CBS-cijfers dat nader is uitgewerkt in het rapport van de alimentatiewerkgroep (Tremarapport) en de daarbij behorende bijlagen waaronder de tabel 'eigen aandeel kosten van kinderen'.
27. Uit die tabel kan, aan de hand van de leeftijd van de kinderen en het netto gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk dan wel relatie, dan wel het netto inkomen van één van de ouders na het huwelijk indien dat hoger is, worden afgeleid welke uitgaven de ouders gebruikelijk ten behoeve van hun kinderen doen. De behoefte kan op die manier naar redelijkheid worden gesteld op het betreffende bedrag in de tabel, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de behoefte van de kinderen is gerelateerd aan de welstand van de ouders. In bijzondere omstandigheden kan de behoefte worden verhoogd wegens noodzakelijke uitgaven voor een kind die niet in de tabel zijn verwerkt en die niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Hieronder vallen niet de oppaskosten waar de vrouw in het onderhavige geval op heeft gewezen.
28. Partijen hebben geen grief gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde berekeningsmethode waarin wordt uitgegaan van het netto gezinsinkomen van partijen in 2008 en de tabel behorend bij het Tremarapport 2008. Het geschil betreft de hoogte van dat netto gezinsinkomen.
29. De vrouw klaagt dat de rechtbank het netto gezinsinkomen in 2008 ten onrechte heeft becijferd op € 3.220,- per maand en stelt dat het gezinsinkomen van partijen in 2008 € 3.827,07 netto per maand bedroeg. Om die reden moet volgens de vrouw niet worden uitgegaan van een behoefte van € 360,- per kind per maand maar van € 442,50 per kind per maand. De man betwist dat en schaart zich, onder verwijzing naar de bankafschriften die in eerste aanleg zijn overgelegd, achter het door de rechtbank berekende bedrag.
30. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet zonder meer kan worden gevolgd in haar klacht nu zij haar grieven aangaande het netto gezinsinkomen niet met stukken - zoals de door haar aangehaalde salarisstrook - heeft onderbouwd. Voor wat betreft het jaar 2008 heeft het hof slechts de beschikking over bankafschriften waaruit blijkt dat de man in maart 2008 een netto salaris gestort kreeg van zijn werkgever [Gemeente X] van € 1.928,80 en de vrouw een netto salaris kreeg uitbetaald van haar werkgever UMCG van € 1.125,15. Niettemin zal het hof deze netto bedragen, bij gebrek aan andersluidende gegevens en gelet op hetgeen algemeen gebruikelijk is, verhogen met vakantietoeslag (5%) en eindejaarsuitkering (5%), zodat het totale netto besteedbaar inkomen van partijen in 2008 door het hof zal worden becijferd op afgerond € 3.359,- per maand. Dit correspondeert in de tabel behorend bij het Tremarapport 2008 (8 kinderbijslag- punten in totaal, tabel 2 kinderen) met een behoefte van circa € 382,- per kind per maand. Geïndexeerd naar 2011 is dat afgerond € 410,- per kind per maand. Het hof zal dat bedrag aanhouden als zijnde de behoefte van de kinderen. De grieven van de vrouw met betrekking tot de behoefte treffen dus (deels) doel.
31. Aan de orde is vervolgens de verdeling van de behoefte van [kind 2] naar rato van draagkracht over partijen.
* de draagkracht van de man
32. Het hof neemt de draagkrachtberekening van de rechtbank ten aanzien van de man over voor zover niet bestreden en maakt deze tot de zijne. Met betrekking tot de in geding zijnde posten in die draagkrachtberekening overweegt het hof als volgt.
- aflossing van schulden
33. Het hof stelt voorop dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van een onderhoudsplichtige. Met schulden die stammen uit de periode waarin de affectieve relatie nog bestond wordt in beginsel altijd rekening gehouden. Voor schulden die daarna zijn ontstaan zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat het aangaan ervan zodanig noodzakelijk was dat het gerechtvaardigd is deze ten laste van de onderhoudsverplichting jegens de kinderen te brengen.
34. In het onderhavige geval heeft de vrouw zich beklaagd over de beslissing van de rechtbank om rekening te houden met een maandelijkse last van € 120,- per maand voor de betalingsverplichting die de man heeft uit een doorlopend krediet bij de Ohra. De vrouw stelt dat de schuld al afgelost had kunnen zijn.
35. Uit de stukken, waaronder een specificatie van Ohra gedateerd 7 september 2012, blijkt dat de man een doorlopend krediet heeft afgesloten bij Ohra onder het rekeningnummer [1] met een kredietlimiet van € 6.000,- waarvan het saldo op 7 september 2012 € 5.673,77 (debet) bedroeg.
36. Anders dan de vrouw ziet het hof geen aanleiding voor een correctie op de draagkrachtberekening van de rechtbank in eerste aanleg op dit punt. Als gesteld en niet (voldoende) betwist staat in dit verband vast dat het betreffende doorlopend krediet ten tijde van de affectieve relatie van partijen is afgesloten door de man. Het hof acht daarom aannemelijk dat de vrouw in ieder geval deels mede heeft geprofiteerd van het doorlopend krediet. De man heeft in dit verband toegelicht dat het krediet destijds is aangewend voor de aanschaf van een auto. De vrouw heeft ter zitting erkend dat een auto is aangeschaft in de betreffende periode. Het hof acht voorts voldoende aannemelijk dat de man door de relatiebreuk van partijen zich genoodzaakt zag om het krediet weer aan te spreken in verband met kosten van herinrichting en dergelijke. Voor zover de vrouw erop heeft gewezen dat het krediet al had kunnen zijn afgelost door de man, is dat voor het hof om die reden thans geen aanleiding om geen rekening te houden met de maandelijkse termijn van € 120,- verbonden aan het doorlopend krediet. De grief van de vrouw met betrekking tot deze post faalt dus.
- oppaskosten
37. De negende en laatste grief van de vrouw is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat in de draagkrachtberekening ten aanzien van de man rekening dient te worden gehouden met een maandelijkse last van € 60,- voor oppaskosten. Het hof zal deze grief onbesproken laten nu de vrouw deze ter zitting van het hof op
1 oktober 2012 heeft ingetrokken.
* conclusies met betrekking tot de kinderalimentatie
38. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de draagkrachtberekening van de rechtbank ten aanzien van de man in stand kan blijven. Aangezien voor het overige geen grieven zijn opgeworpen tegen de bestreden beschikking, met name op het punt van de draagkrachtberekening van de rechtbank ten aanzien van de vrouw en de (uitkomst van de) draagkrachtvergelijking, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de bestreden beschikking ook op het punt van de kinderalimentatie moet worden bekrachtigd.
De slotsom
39. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Assen van 28 maart 2012, zoals verbeterd bij beschikking van die rechtbank van 2 mei 2012, waarvan beroep en wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en G.M. van der Meer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 november 2012 in bijzijn van de griffier.