ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7265

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.268
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor eenmalige vakantie naar Australië met minderjarigen

In deze zaak heeft de vader in hoger beroep verzocht om toestemming om met zijn kinderen op vakantie naar Australië te gaan. De rechtbank had eerder zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling en het gezag over de minderjarigen afgewezen. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M. Wigman, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 19 april 2012 aangevochten. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Nuwenhoud, heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Tijdens de zitting op 12 november 2012 is de zaak behandeld. De man heeft zijn verzoek om met de kinderen van 16 december 2012 tot 3 januari 2013 naar Australië te gaan, onderbouwd met argumenten over het belang van de kinderen om contact te hebben met hun familie. De vrouw heeft haar bezorgdheid geuit over de veiligheid van de kinderen en de mogelijkheid van kinderontvoering. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om hen de kans te geven hun familie in Australië te ontmoeten.

Het hof heeft de man toestemming verleend om met de kinderen op vakantie te gaan, met de voorwaarde dat de vrouw de paspoorten van de kinderen uiterlijk op 14 december 2012 ter beschikking stelt. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de vrouw hieraan geen medewerking verleent. De beslissing over het gezag en de omgangsregeling is aangehouden, in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de kinderalimentatie en de omgangsregeling, en heeft de zaak voor verdere behandeling aangehouden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 22 november 2012
Zaaknummer 200.109.268/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Wigman,
kantoorhoudende te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Nuwenhoud,
kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 19 april 2012 (zaaknummer: 189884 / FZ RK 11-3579) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de verzoeken van de man tot het wijzigen van de omgangsregeling en het wijzigen van het gezag over de minderjarige [kind 1] (hierna: [Kind 1]), geboren op **** in Dublin, Ierland, en [kind 2] (hierna: [Kind 2]), geboren op **** in de gemeente Soest, afgewezen. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de man voorlopig - totdat daarover nader wordt beslist - met ingang van 14 september 2011, een bedrag van € 210,- per kind per maand in het vervolg telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden voor zover het betreft de definitief door de man te betalen kinderbijdrage, en heeft de man verzocht aan de rechtbank en aan de vrouw gegevens en bewijsstukken over te leggen, die het inkomen en de lasten van de man betreffen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 4 juli 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 19 april 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende:
- de kinderalimentatie op nihil te stellen, althans op een bedrag dat het hof redelijk acht, althans de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen;
- te bepalen dat, met wijziging van de beschikking van 12 januari 2011, de overdracht van de minderjarigen plaatsvindt bij de minderjarigen thuis;
- te bepalen dat de man mede met het gezag over de minderjarigen wordt belast.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 augustus 2012, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 29 juni 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een brief met bijlage van 12 juli 2012 een brief met bijlagen van 19 oktober 2012, en een brief met bijlagen van 26 oktober 2012, en, op verzoek van het hof, een brief met als bijlagen aanvullende producties welke reeds in het bezit van de vrouw waren, van 7 november 2012, alle van mr. Wigman.
Het hof heeft de minderjarige [Kind 1] bij brief van 25 oktober 2012 in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Op 6 november 2012 is, met tussenkomst van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Gelderland, een brief van 23 oktober 2012 van [Kind 1] ingekomen ter griffie van het hof. Op 6 november 2012 is voorts een reactie van [Kind 1] op de brief van het hof binnengekomen.
Ter zitting van 12 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het verzoek van mr. Nuwenhoud de Memorie van Antwoord in de (na te noemen) spoedappelprocedure met de bijbehorende producties ter zitting over te mogen leggen, heeft het hof afgewezen, gelet op het bepaalde in artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken hoven. Mr. Nuwenhoud heeft ter zitting de gelegenheid gekregen de Memorie van Antwoord samengevat voor te lezen.
De beoordeling
De feiten
1. Uit de - in 2003 verbroken - affectieve relatie van partijen zijn [Kind 1] en [Kind 2] geboren. De vrouw oefent het gezag over hen uit en de man heeft de kinderen erkend.
2. Bij beschikking van 12 januari 2011 heeft de rechtbank - voor zover in deze procedure van belang - de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over de minderjarigen. Daarbij heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld inhoudende - kort gezegd - dat [Kind 1] en [Kind 2] een weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de feestdagen en vakanties, bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen bij het NS-station in Zwolle ophaalt en hen daar ook weer terugbrengt en waarbij partijen er naar toe werken dat de overdracht in de toekomst bij de minderjarigen thuis zal plaatsvinden.
3. De vrouw heeft op 14 september 2011 een verzoekschrift tot het vaststellen van alimentatie bij de rechtbank ingediend.
4. De man heeft op 11 november 2011 bij de rechtbank een verweerschrift ingediend met zelfstandige verzoeken.
5. De vrouw heeft daartegen, bij verweerschrift van 9 januari 2012, verweer gevoerd.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor weergegeven onder "Het geding in eerste instantie". Het hoger beroep van de man richt zich tegen deze beslissing.
7. Bij beschikking van 6 september 2012 heeft het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bij de beschikking waarvan beroep voorlopig gegeven alimentatiebeslissing geschorst, voor zover deze het bedrag van € 39,- per kind per maand overstijgt.
8. Bij vonnis van 11 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man om - kort gezegd - de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de tussen de man en de vrouw overeengekomen vakantie van de man en de minderjarigen naar Australië van 16 december 2012 tot 3 januari 2013, afgewezen. De man heeft tegen dit vonnis spoedappel ingesteld.
9. Bij beschikking van 15 oktober 2012 heeft de rechtbank de (definitief) door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 28 september 2012 bepaald op een bedrag van € 37,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
10. Bij brief van 19 oktober 2012 heeft de man bij wijze van aanvullend verzoek verzocht te bepalen dat, in het kader van de zorgregeling, de man gerechtigd is eenmalig met de minderjarigen op vakantie naar Australië te gaan vanaf 16 december 2012 tot 3 januari 2013, met bepaling dat de vrouw uiterlijk op 14 december 2012 de paspoorten van de minderjarigen ter beschikking aan hem heeft gesteld, en met bepaling dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan deze beslissing op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-, indien zij in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking uitvoering te geven.
De geschilpunten
11. De man klaagt over de totstandkoming van de bestreden beschikking.
Tussen partijen is voorts het volgende in geschil:
- het verzoek tot gezamenlijk gezag;
- de omgangsregeling, en wel met betrekking tot:
- de overdracht;
- de vakantie naar Australië;
- de kinderalimentatie.
De totstandkoming van de beslissing in eerste aanleg
12. De man is van mening dat de rechtbank wat haar motiveringsplicht betreft op alle verzoeken die voorliggen tekort is geschoten. De omstandigheden die partijen hebben aangevoerd, en daarmee ten grondslag liggen aan het partijdebat, zijn niet of nauwelijks gemotiveerd. Niet is af te leiden of de rechtbank die omstandigheden heeft meegenomen, en zo ja, waarom die omstandigheden wel of niet hebben geleid tot een toe- of afwijzing van de verzoeken, aldus de man.
13. Daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met enig beginsel, heeft de man bij behandeling van deze klacht geen belang meer. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 19 april 2012 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Het verzoek tot gezamenlijk gezag
14. Ingevolge artikel 1:253 c lid 2 BW wordt in een situatie als de onderhavige een verzoek om gezamenlijk gezag slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
15. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat voor gezamenlijk gezag in het algemeen vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet (blijven) worden toegekend. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk gaan uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat aan één van de ouders alleen het ouderlijk gezag over het kind toekomt dan wel blijft toekomen.
16. De vraag ligt dan ook voor of [Kind 1] en [Kind 2] klem en verloren zullen raken, indien het gezag over hen door beide ouders zal worden uitgeoefend.
17. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen nog immer verstoord is. Wel verloopt de omgangsregeling, zoals de rechtbank deze bij beschikking van 12 januari 2011 heeft vastgelegd, goed, waarbij tussen partijen een minimale voor de omgang noodzakelijke communicatie bestaat.
18. De vrouw heeft gesteld dat partijen reeds vanaf het moment dat zij in 2003 uit elkaar zijn gegaan, niet in staat zijn geweest hun relatie te verbeteren. Naar de mening van de vrouw is de slechte communicatie te wijten aan de psychische problemen van de man, gepaard gaand met drank- en drugsgebruik. De man weigert volgens de vrouw hulp te zoeken voor zijn problematiek.
De man ontkent dat bij hem sprake is van psychische- dan wel verslavingsproblematiek. De man verwacht niet dat tussen partijen geschillen op zullen treden indien gezagsgerelateerde beslissingen genomen moeten worden.
19. In de beschikking van de rechtbank van 12 januari 2011 is partijen voorgehouden te werken aan hun onderlinge communicatie, zo nodig met hulp van professionele derden. De man heeft herhaaldelijk aangegeven hiertoe bereid te zijn en heeft voorgesteld in mediation te gaan, doch de vrouw heeft tot op heden aangegeven hieraan geen medewerking te willen verlenen.
20. Bij deze stand van zaken en op grond van de thans beschikbare informatie acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de uitoefening van het (gezamenlijk) gezag over [Kind 1] en [Kind 2]. De raad zal daarom worden opgedragen om te onderzoeken of het in het belang van de kinderen is dat het gezag voortaan aan de ouders gezamenlijk toekomt, waarbij in het onderzoek erop gelet dient te worden welke effecten de moeizame communicatie tussen en de verstandhouding van partijen op de kinderen hebben en in hoeverre er mogelijkheden (lijken te) zijn om hierin verbetering te brengen. De raad zal worden opgedragen het hof over het een en ander te rapporteren en te adviseren.
21. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden. Het hof zal zonodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
De omgangsregeling
De overdracht
22. Het hof overweegt dat de rechter op grond van artikel 1:377e BW op verzoek van de ouders of van één van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op grond dat nadien omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
23. De rechtbank heeft bij beschikking van 12 januari 2011 een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de man de minderjarigen aan het begin van het omgangscontact bij het NS-station te Zwolle ophaalt en hen daar na ommekomst van het contact weer terugbrengt, waarbij de man en de vrouw er naar toewerken dat de overdracht in de toekomst bij de minderjarigen thuis zal plaatsvinden.
24. De man verzoekt wijziging van de omgangsregeling ten aanzien van de overdracht van de kinderen in die zin dat de overdracht voortaan bij de moeder thuis plaats zal vinden. De man stelt hiertoe dat de rechtbank bij de beschikking van 12 januari 2011 voor partijen een inspanningsverplichting heeft geschapen doordat zij de man en de vrouw in deze beschikking meerdere handvatten heeft meegegeven met het doel daar iets mee te doen. Naar de mening van de man moeten partijen worden aangesproken op deze inspanningsverplichting en behoeft er, gezien de beschikking van 12 januari 2011, geen wijziging van omstandigheden te zijn. Partijen is opgedragen toe te werken naar een overdracht bij de vrouw thuis; indien de vrouw daaraan geen medewerking wil geven kan dit daarom, zo stelt de man, niet als argument dienen.
25. De vrouw heeft betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De kinderen zijn het gewend om op het station opgehaald te worden en deze regeling verloopt ook goed, daarbij bestaan volgens de vrouw tussen haar en de man nog immer veel spanningen. Zij wil de man niet toelaten tot haar huis of voor haar deur, nu de man haar grenzen niet respecteert.
26. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 20 is overwogen komt het het hof opportuun voor de vraag op welke locatie de overdracht van de kinderen het beste plaats kan vinden - daargelaten de vraag of al dan niet sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 12 januari 2011 -, eveneens in het door de raad te entameren onderzoek te betrekken. Derhalve zal het hof ook de beslissing omtrent de overdracht van de kinderen in het kader van de omgangsregeling aanhouden.
De vakantie naar Australië
27. De man heeft bij brief van 19 oktober 2012 zijn verzoek aangevuld in die zin dat kort gezegd - hij in het kader van de omgangsregeling gerechtigd wordt eenmalig met de kinderen op vakantie naar Australië te gaan vanaf 16 december 2012 tot 3 januari 2013, met bepaling dat de vrouw uiterlijk op 14 december 2012 de paspoorten van de minderjarigen ter beschikking dient te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-.
28. Het hof stelt voorop dat grieven en veranderingen of vermeerderingen van verzoek in hoger beroep in beginsel bij verzoek- of verweerschrift aangevoerd dienen te worden (vgl. HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154). Deze in beginsel strakke regel lijdt echter onder meer uitzondering indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden. Evenals voor de vaststelling van alimentatie, waarvoor die uitzondering al is aanvaard (vgl. ondermeer HR 20 maart 2009, LJN BG9917, NJ 2010/153), geldt voor de vaststelling van een zorg- of omgangsregeling dat deze dient te zijn gebaseerd op de omstandigheden zoals deze zijn ten tijde van de uitspraak van de rechter, en dat de uitspraak ter zake voor wijziging vatbaar is als nadien de van belang zijnde omstandigheden zijn gewijzigd dan wel bij het doen van de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (art. 1:377e BW). Ook bij de vaststelling van een omgangsregeling hebben beide partijen daarom belang erbij dat deze berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. Om deze reden is het ook bij een vaststelling gewettigd dat de appelrechter rekening mag - en in beginsel ook moet - houden met een grief of wijziging van verzoek die na het verzoek- of verweerschrift wordt aangevoerd of plaatsvindt (vgl. HR 28 september 2012, LJN BW9226).
29. Het hof zal derhalve bij de beoordeling uitgaan van het verzoek zoals dit is aangevuld.
30. Bij de beoordeling van het onderhavige geval dient het belang van de man om met [Kind 1] en [Kind 2] zijn familie in Australië te bezoeken en te leren kennen, en het belang van de vrouw - zoals door haar wordt gesteld - om het verzoek van de man af te wijzen ter voorkoming van kinderontvoering en ter waarborging van hun veiligheid, te worden afgewogen, waarbij de belangen van [Kind 1] en [Kind 2] een eerste overweging vormen.
31. Het hof ziet in het door de vrouw aangevoerde onvoldoende aanleiding om het verzoek van de man om met de kinderen naar Australië op vakantie en familiebezoek te mogen gaan, af te wijzen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
32. Gelet op de achtergrond van de man is het naar het oordeel van het hof in het belang van [Kind 1] en [Kind 2] dat zij contact hebben met de in Australië wonende familie van de man. Ook de raad heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter aangegeven dat hij voorstander is van de voorgenomen reis met de kinderen naar Australië, nu hij verwacht dat dit de band tussen [Kind 1] en [Kind 2] en de vader zal versterken. De man heeft voorts onderbouwd gesteld dat zijn Nederlandse partner mee gaat naar Australië en dat zij ook gedurende de vakantie steeds aanwezig zal zijn, terwijl de kinderen van deze partner gedurende de vakantie in Nederland zullen blijven en de partner tevens een vaste baan in Nederland heeft. De man stelt dat hij geen enkele intentie heeft om in Australië te blijven nu hij zijn (sociale) leven in Nederland heeft en hij het daarenboven niet in het belang van [Kind 1] en [Kind 2] acht om in Australië te blijven.
33. De vrouw heeft aangegeven dat haar angst dat de man niet terug zal keren met de kinderen (deels) veroorzaakt is door een incident waarbij de man met [Kind 1] is weggereden en daarbij gedreigd heeft niet meer terug te komen. Echter, dit incident dateert uit 2000 terwijl bovendien niet uitgesloten is dat de aanwezigheid van de vrouw destijds heeft bijgedragen aan deze escalatie. Bovendien heeft de vrouw aanvankelijk aangegeven dat zij onder voorwaarden akkoord kon gaan met de voorgenomen vakantie, zodat bedoeld incident in ieder geval op dat moment voor de vrouw nog geen beletsel vormde om haar toestemming te verlenen.
34. De man heeft aan de vrouw de gegevens omtrent de heen- en terugreis kenbaar gemaakt en de vrouw heeft via een e mailwisseling contact gehad met de moeder van de man, waarin laatstgenoemde aangeeft dat zij de zorgen van de vrouw begrijpt maar dat zij ervoor zal zorg dragen dat de kinderen na afloop van de vakantie veilig naar huis komen en dat ze gedurende de vakantie contact via e mail en telefoon kunnen onderhouden.
35. De vrouw heeft voorts gesteld dat de kinderen niet veilig zijn bij de man en zijn familie, nu zij in het verleden heeft meegemaakt dat tussen de man en zijn ouders (heftige) conflicten kunnen ontstaan. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de vrouw een goede verstandhouding heeft met de moeder van de man. Zonder nadere motivering die de vrouw evenwel niet gegeven heeft - bestaat voor het hof geen aanleiding om aan te nemen dat tussen de man en zijn ouders zodanig ernstige conflicten zullen ontstaan dat de veiligheid van de kinderen in het geding komt.
36. Tot slot overweegt het hof dat, nu de raad wordt opgedragen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van gezamenlijk gezag, het gezag over [Kind 1] en [Kind 2] hangende dit onderzoek - en derhalve ook gedurende de vakantie naar Australië - alleen door de vrouw wordt uitgeoefend, terwijl het belang van de man bij het onderzoek van de raad ermee gediend is dat hij na afloop van de vakantie met de kinderen terugkeert naar Nederland. Daarbij is van belang dat Australië partij is bij het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen gesloten te ’s-Gravenhage op 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (HKOV), welk verdrag gericht is op de directe ongedaanmaking van een kinderontvoering, op grond waarvan de moeder bij het uitblijven van een (tijdige) terugkeer van de kinderen uit Australië, onmiddellijk en met grote kans op succes een verzoek tot teruggeleiding bij de Centrale Autoriteit kan indienen.
37. Het hof zal op grond van het vorenstaande bepalen dat de man gerechtigd is de minderjarigen in het kader van de omgangsregeling in de periode van 16 december 2012 tot 3 januari 2013 mee te nemen op vakantie naar Australië, met de bepaling dat de vrouw de paspoorten van de minderjarigen voor 14 december 2012 aan de man ter beschikking dient te stellen.
38. De man heeft daarbij verzocht een dwangsom op te leggen voor het geval de vrouw geen medewerking verleent aan bovengenoemde beslissing. Het hof is van oordeel dat dit verzoek van de man toegewezen dient te worden. De vrouw heeft ter zitting van het hof aangegeven dat de vakantie naar Australië voor haar onder geen enkele voorwaarde bespreekbaar is, waardoor naar 's hofs oordeel het risico reëel is dat de vrouw niet vrijwillig haar medewerking zal verlenen aan uitvoering van de omgangsregeling op bovengenoemde data of aan de afgifte van de paspoorten van de kinderen. Het hof ziet aanleiding de door de man verzochte dwangsom te matigen als zal blijken uit het dictum van deze beschikking.
De kinderalimentatie
39. Ter zitting van het hof hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de kinderen. Tussen partijen is afgesproken dat de man met ingang van 14 september 2011 tot 28 september 2012 een bedrag van in totaal € 74,- per maand betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] en [Kind 2], welk bedrag het hof, gelet op de inkomsten en de lasten van de man, niet onredelijk voorkomt. Daarnaast zal geen van partijen hoger beroep instellen tegen de beschikking van de rechtbank van 15 oktober 2012, waarbij de kinderalimentatie vanaf 28 september 2012 op hetzelfde bedrag is vastgesteld.
40. Gelet op de bereikte overeenstemming zal de behandeling van de grieven van de man ten aanzien van de kinderalimentatie achterwege worden gelaten, nu het belang daaraan is komen te ontvallen.
Slotsom
41. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 19 april 2012, voor zover het de beslissing omtrent de vaststelling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [Kind 1] en [Kind 2] betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] en [Kind 2] voor de periode van 14 september 2011 tot 28 september 2012 op een bedrag van € 37,- per kind per maand;
bepaalt dat, in het kader van de omgangsregeling, de man gerechtigd is met de minderjarigen op vakantie naar Australië te gaan vanaf 16 december 2012 tot 3 januari 2013, waarbij de vrouw uiterlijk op 14 december 2012 de paspoorten van de minderjarigen aan de man ter beschikking stelt, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 20.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
draagt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Overijssel, locatie Zwolle, op te onderzoeken of het in het belang van de minderjarige [Kind 1] en [Kind 2] is dat het ouderlijk gezag over hen wordt gewijzigd in die zin dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over [Kind 1] en [Kind 2] uitoefenen en te adviseren over de in het kader van de omgangsregeling meest wenselijke locatie voor de overdracht van de kinderen en hierover te rapporteren en te adviseren voor 22 mei 2013, althans schriftelijk bericht te geven over de voortgang van het onderzoek;
bepaalt dat, afhankelijk van de dan verkregen informatie over de voortgang van het onderzoek, een nadere zittingsdatum voor een mondelinge behandeling zal worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag over de minderjarigen en de vaststelling van de locatie van de overdracht van de minderjarigen in het kader van de omgangsregeling aan;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 november 2012 in bijzijn van de griffier.