ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7477

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.014.422/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verjaring en erfdienstbaarheden met betrekking tot licht en uitzicht

In deze zaak, die zich uitstrekt over meerdere jaren, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen over de verjaring van een strook grond en de erfdienstbaarheden met betrekking tot licht en uitzicht. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, dat op 18 december 2012 uitspraak deed. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. M. Schuring, hebben in eerste aanleg een eis ingediend, terwijl de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. J. van Ophem, als gedaagden in conventie en eisers in reconventie optraden. De procedure omvatte een bewijsopdracht die door het hof was gegeven in een eerder tussenarrest van 7 februari 2012. In dit tussenarrest werd de mogelijkheid geboden voor de appellanten om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat de geïntimeerden bezitter waren van de in geding zijnde strook grond.

Tijdens de bewijslevering hebben beide partijen getuigen gehoord en schriftelijke stukken ingebracht. De rapportage van fotograaf [fotograaf 2] werd door het hof als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, omdat deze niet met zekerheid kon vaststellen dat er in 1987 geen erfafscheiding stond. De geïntimeerden hebben in contra-enquête ook getuigen gehoord die hun stelling bevestigden dat de erfafscheiding reeds in 1986 was geplaatst.

Het hof concludeerde dat de appellanten er niet in geslaagd waren het door de geïntimeerden geleverde bewijs te ontzenuwen. Het hof oordeelde dat de appellanten verplicht waren om de ramen aan de zijde van de geïntimeerden ondoorzichtig te maken, maar niet specifiek met ondoorzichtige glazen bouwstenen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Groningen voor een deel en veroordeelde de appellanten tot het ondoorzichtig maken van de ramen, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldeden. De kosten van de procedure in hoger beroep werden voor de appellanten vastgesteld op € 3.129,- aan verschotten en € 303,- voor de advocaatkosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 december 2012
Zaaknummer 200.014.422/01
(zaaknummer rechtbank: 92468/ HA ZA 07-243)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest van 7 februari 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van de in voormeld tussenarrest aan hen verstrekte bewijsopdracht hebben [appellanten] één getuige doen horen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] in contra-enquête twee getuigen doen horen.
Beide partijen hebben in het kader van de bewijslevering schriftelijk stukken ingebracht, [appellanten] door overlegging van rapportage door fotograaf
[fotograaf 2], [geïntimeerde] door middel van een brief van fotograaf [de fotograaf].
Tenslotte hebben partijen andermaal stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere behandeling
1. Bij tussenarrest van 7 februari 2012 zijn [appellanten] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [geïntimeerde] bezitter van de in geding zijnde strook grond is geworden.
2. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht hebben [appellanten] schriftelijk bewijs en getuigenbewijs bijgebracht.
3. [appellanten] hebben één getuige voorgebracht, [getuige]. Deze getuige heeft een algemene beschouwing gegeven over de ontwikkelingen met betrekking tot de scherpte van luchtfoto's in de loop der tijd, maar heeft niet kunnen ontkrachten dat de litigieuze erfafscheiding reeds voor 1987 is geplaatst.
4. Het schriftelijk bewijs bestaat uit een rapport van fotograaf [fotograaf 2]. De conclusie van diens rapportage luidt:"Ook na de door mij geboden software-matige mogelijkheden tot beeldverbetering, waardoor het betrokken gebied in detail beter zichtbaar is op de aangeleverde foto, is de aanwezigheid van een schutting (voor of rond 1987: Hof ) door mij op aangeleverde beelden niet geconstateerd. Enig mogelijke variabelen die deze constatering negatief beïnvloed zouden kunnen hebben, zijn de kwaliteit van het aangeboden materiaal en de zichtbaarheid op het origineel, welke kans ik gering acht."
5. Het hof is van oordeel dat de rapportage van fotograaf [fotograaf 2] onvoldoende zekerheid biedt om te kunnen vaststellen dat er in 1987 ter plaatse geen erfafscheiding stond. Er wordt door [fotograaf 2] immers een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de kwaliteit van het aangeboden materiaal en de zichtbaarheid op het origineel. Dat hij de kans dat deze variabelen zijn constatering negatief beïnvloed zouden kunnen hebben gering acht doet daaraan niet af.
In de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte brief van [de fotograaf] wordt bevestigd dat het beeldmateriaal dat door [fotograaf 2] is gebruikt voor zijn rapportage zowel technisch als informatief van slechte kwaliteit is en dat "de conclusie dat er op de aangeleverde beelden geen schutting staat, net zo zeker is als dat er wel een schutting of muurtje staat."
6. De door [geïntimeerde] in contra-enquête gehoorde getuigen versterken het bewijs dat zij voorshands reeds had geleverd. De verklaringen van [geïntimeerde] en [Q] bevestigen dat de muur als erfafscheiding reeds in 1986 is gebouwd.
7. De conclusie van het hof is dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd het voorshands door [geïntimeerde] reeds geleverde bewijs te ontzenuwen.
De overige ramen op de benedenverdieping
8. Duidelijkheidshalve en ter voorkoming van misverstanden merkt het hof nog op dat naar bij tussenarrest van 7 februari 2012 in rechtsoverweging 7 is overwogen, [appellanten] gehouden zijn de ramen op de benedenverdieping aan de zijde van [geïntimeerde] ondoorzichtig te maken dan wel te houden, maar dat zij niet verplicht zijn dit door middel van ondoorzichtige glazen bouwstenen te doen.
9. Tenslotte wijst het hof er nog op dat, ter voorkoming van verdere geschillen, onder ondoorzichtig maken van ramen dient te worden verstaan het ondoorzichtig maken van het glas. De wijze waarop [appellanten] thans uitvoering hebben gegeven aan het vonnis van de rechtbank op dit punt - het plaatsen van plastic golfplaten voor de ramen - voldoet daaraan niet.
Slotsom
10. Grief 5 is terecht voorgedragen. Met betrekking tot "de overige ramen op de benedenverdieping" ( rechtsoverweging 7 van het tussenarrest van 7 februari 2012) zijn [appellanten] weliswaar gehouden deze ondoorzichtig te houden dan wel te maken, doch zijn zij niet verplicht om dit middels ondoorzichtige glazen bouwstenen te doen. Het hof zal op dit punt opnieuw recht doen als na te melden. De overige grieven falen. Het vonnis van de rechtbank Groningen van 7 mei 2008 zal derhalve voor het overgrote deel worden bekrachtigd.
[appellanten] zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 3.129,- aan verschotten en € 303,- voor de te liquideren kosten van de advocaat. (tarief II, 3,5 punten a € 894,- per punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 7 mei 2008 als gewezen onder punt 4 van het dictum en aldus opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] tot het ondoorzichtig maken en houden van de drie ramen op de begane grond aan de zijde van [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan met een maximum van € 10.000,-:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.129,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 303,- voor verschotten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de voldoening.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.M. Makkinga, voorzitter, R.Ch. Verschuur en F.J. Streppel en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 december 2012 in bijzijn van de griffier.