ECLI:NL:GHSGR:1993:2

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 1993
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
92/258
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Deth
  • J. Jonkers
  • M. Michiels van Kessenich-Hoogendam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor mishandeling in restaurant en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage op 15 december 1993 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en een B.V. De appellant, die in een restaurant werkzaam was, was in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank te Middelburg. De zaak draait om een incident dat plaatsvond op 31 oktober 1984, waarbij de appellant de geïntimeerde sub 2 zou hebben mishandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant onrechtmatig had gehandeld, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de appellant in een gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat de geïntimeerden zonder betaling het restaurant wilden verlaten. De appellant heeft gereageerd op een vermeende bedreiging door de geïntimeerde sub 2, wat het hof als niet onrechtmatig heeft beoordeeld. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de geïntimeerden af, waarbij zij in de proceskosten worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om alle relevante omstandigheden in acht te nemen bij de beoordeling van aansprakelijkheid in geweldsincidenten.

Uitspraak

Uitspraak: 15 december 1993
rolno. 92/258
rolno. rb. 276/87
Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, kamer IIB, heeft het navolgende
arrest gewezen in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
procureur: Mr H.J.A. Knijff,
Tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Groot Ammers,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
procureur: Mr W. Taekema.

HET GEDING

Bij exploit van 24 januari 1992 is appellant, hierna te noemen
[appellant], in hoger beroep gekomen van drie tussenvonnissen resp.
d.d. 1 november 1989, 13 juni 1990 en 6 november 1991, door de
arrondissementsrechtbank te Middelburg tussen partijen gewezen.
[appellant] heeft elf grieven aangevoerd.
Geïntimeerden (geïntimeerde sub 2 verder te noemen [geïntimeerde sub 2] ) hebben
bij memorie van antwoord, tevens akte tot vermeerdering van eis,
de grieven bestreden en hunnerzijds twee bezwaren aangevoerd
tegen het in deze zaak gewezen tussenvonnis d.d. 6 juli 1988.
Daarbij heeft [geïntimeerde sub 2] zijn eis terzake van vergoeding van
immateriële schade vermeerderd.
Bij akte ter rolle heeft [appellant] zich verzet tegen de vermeerdering
van eis.
Bij akte tot rectificatie hebben geïntimeerden de conclusie van
hun memorie van antwoord gerectificeerd.
[appellant] heeft een antwoordakte genomen.
Bij rolbeschikking van dit gerechtshof d.d. 18 maart 1993 is de
gedane verandering/wijziging van eis toegestaan.
[appellant] heeft een akte genomen houdende uitlating producties in
principaal appel en reactie op vermeerderde eis, tevens memorie
van antwoord in incidenteel appel.
Blijkens daarvan opgemaakte akte d.d. 11 mei 1993 heeft zijdens
geïntimeerden depot van twee foto’s plaats gevonden.
Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor arrest.
De conclusies van partijen worden geacht hier te zijn overgenomen.

BEOORDELING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP

1. Het hoger beroep beoogt het geschil tussen partijen in volle
omvang aan het hof voor te leggen.
2. Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] jegens
geïntimeerden aansprakelijk is voor de gevolgen van een gebeurtenis
op 31 oktober 1984.
3. [geïntimeerde sub 2] heeft op 31 oktober 1984, samen met een vriend, [X],
in het door [appellant] en diens vrouw geëxploiteerde restaurant in
[woonplaats] het noenmaal gebruikt. Na afloop van de maaltijd heeft
een handgemeen tussen [geïntimeerde sub 2] en [appellant] plaatsgevonden.
4. Geïntimeerden stellen dat [appellant] [geïntimeerde sub 2] heeft mishandeld
door hem een aantal vuistslagen toe te dienen, enkele op diens
voorhoofd links en rechts, onder het linkeroog en op het linker
oor, ten gevolge waarvan [geïntimeerde sub 2] onder meer een dubbelzijdig
subduraal haematoom heeft opgelopen. Geïntimeerden houden
[appellant] aansprakelijk voor de gevolgen van deze (gestelde)
mishandeling.
5. [appellant] betwist dat hij zich op deze wijze tegenover [geïntimeerde sub 2]
heeft gedragen. Hij erkent dat hij [geïntimeerde sub 2] één klap heeft gegeven
en dat [geïntimeerde sub 2] dientengevolge tegen de deur van het restaurant is
gevallen (antwoordconclusie na deskundigenbericht sub 1). Voor
het overige heeft [appellant], volgens zijn stellingen, geen geweld
uitgeoefend jegens [geïntimeerde sub 2].
6.1.
De rechtbank heeft in haar eerste tussenvonnis, van 6 juli 1988,
geïntimeerden toegelaten de door hen gestelde toedracht van
de gebeurtenissen door middel van getuigen te bewijzen.
6.2.
In haar tweede tussenvonnis, van 1 november 1989, heeft de
rechtbank overwogen dat de verklaringen van [geïntimeerde sub 2] en [X] aan
de ene kant en de andere getuigen aan de andere kant elkaar in
sterke mate weerspreken en dat er termen aanwezig zijn voor het
doen uitbrengen van een deskundigenbericht, omdat de rechtbank
het denkbaar acht dat de bij [geïntimeerde sub 2] geconstateerde letsels kunnen
bijdragen tot het bewijs van [geïntimeerde sub 2]’ stelling ten aanzien van de
toedracht van de gebeurtenissen o 31 oktober 1984. Ook blijkens
haar derde tussenvonnis, van 13 juni 1990, ziet de rechtbank het
deskundigenbericht als een vervolg op de bewijsopdracht aan
geïntimeerden.
6.3.
Nadat de door de rechtbank benoemde deskundigen hun
rapporten hadden uitgebracht, heeft de rechtbank in haar vierde
tussenvonnis, van 6 november 1991, uit de getuigenverklaringen in
samenhang met de rapporten van de deskundigen de conclusie
getrokken “dat [geïntimeerde sub 2] door [appellant] mishandeld is door middel van
het ondergaan van uitwendig geweld op – tenminste – twee plaatsen”.
De rechtbank heeft voorts het beroep van [appellant] op medeschuld
van [geïntimeerde sub 2] verworpen, overwegende – zakelijk weergegeven – dat de
reactie van [appellant] op het (veronderstellenderwijze aangenomen)
gedrag van [geïntimeerde sub 2] en [X] buiten proportie is geweest.
7. Tegen deze overwegingen richten zich de grieven VI en IX. De
grieven zijn gegrond. Daarbij gaat het hof ervan uit dat [appellant]
[geïntimeerde sub 2] één klap heeft gegeven, waardoor [geïntimeerde sub 2] tegen de deur
van het restaurant is gevallen. Het hof baseert dit uitgangspunt
op hetgeen door de getuigen [Y], [Z] en [appellant] is
verklaard en neemt daarbij in aanmerking dat hetgeen [X] als
getuige heeft verklaard zodanig afwijkt van de verklaring die hij
tegenover de politie heeft afgelegd, dat de daarbij komende
verklaring van [geïntimeerde sub 2] als partij-getuige niet de aanvullende
werking kan hebben waarop artikel 213, eerste lid, Rv. doelt.
8. Weliswaar hebben geïntimeerden bij memorie van antwoord,
tevens akte tot vermeerdering van eis, gesteld dat zij onverkort
hun lezing van het gebeurde handhaven. Tot nu toe hebben zij
echter, ondanks de hun gegeven mogelijkheden van getuigenbewijs
en deskundigenbericht, deze lezing niet kunnen bewijzen.
Geïntimeerden hebben wel in genoemde memorie nader bewijs door getuigen
aangeboden, maar dit aanbod dient als te ongespecificeerd te
worden gepasseerd, mede in aanmerking genomen dat alle bij het
handgemeen aanwezigen reeds zijn gehoord, de meesten zelfs
diverse malen, en geïntimeerden nalaten aan te geven welke andere
personen iets zouden kunnen verklaren omtrent de toedracht van de
gebeurtenis op 31 oktober 1984, terwijl zulks op de weg van
geïntimeerden zou hebben gelegen.
9.1.
Bij de beoordeling van de vraag of [appellant] jegens [geïntimeerde sub 2]
aansprakelijk is voor de gevolgen van de door hem aan [geïntimeerde sub 2]
gegeven klap en de daardoor veroorzaakte val tegen de deur, moet
gelet worden op alle relevante omstandigheden van dit geval.
9.2.
Daartoe behoren de volgende omstandigheden, bezien in
verband met hetgeen overigens, mede op grond van de afgelegde
getuigenverklaringen, ten processe vast staat:
[geïntimeerde sub 2] en [X] hebben zich gedragen als zeer kritische,
moeilijk te vreden te stellen gasten. Na de koffie met cognac heeft
[appellant] aan de sommelier [Y] gevraagd om “het verder af te
handelen” en is hij de tuin ingegaan. Vervolgens is hij, op hun
verzoek, naar [geïntimeerde sub 2] en [X] teruggegaan. Daarop ontstond een
meningsverschil tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde sub 2] en [X]
anderzijds omtrent de betaling van de rekening ad f. 721,25. Uit
hetgeen door [X] en [geïntimeerde sub 2] gezegd werd, kregen [appellant] en [Y]
de indruk dat [geïntimeerde sub 2] en [X] van plan waren om zonder
betaling te vertrekken. [appellant] heeft aan [Y] gevraagd om
de politie te bellen. Vervolgens liepen [X] en [geïntimeerde sub 2], in die
volgorde, naar de uitgang van het restaurant. [appellant] heeft
[geïntimeerde sub 2] vastgepakt bij de kraag van diens jasje om te voorkomen dat
deze zonder betaling het restaurant zou verlaten. [geïntimeerde sub 2] draaide
zich om, maakte een beweging met zijn arm in de richting van
[appellant] en krabde deze over diens gezicht. Daarop gaf [appellant]
[geïntimeerde sub 2] een klap, waardoor [geïntimeerde sub 2] tegen de deur aanviel.
9.3.
Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat [appellant] door
het gedrag van [geïntimeerde sub 2] en [X] in de gerechtvaardigde
veronderstelling verkeerde dat beiden van plan waren het restaurant te
verlaten zonder de rekening te betalen. Het is [appellant] niet
euvel te duiden dat hij heeft geprobeerd dit te verhinderen door
[geïntimeerde sub 2], die achter [X] liep in de richting van de uitgang van
het restaurant, vast te pakken bij de kraag van diens jasje. Toen
[geïntimeerde sub 2] zich daarop omdraaide en een armbeweging maakte in
de richting van [appellant], waarbij hij [appellant] daadwerkelijk
raakte in diens gezicht, heeft [appellant] dit mogen opvatten als
een bedreiging door [geïntimeerde sub 2], waarop hij heeft gereageerd door [geïntimeerde sub 2]
een klap te geven. Deze reactie is niet buiten proportie.
10. In beginsel heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens
[geïntimeerde sub 2] door deze een klap te geven. Het hof is echter van oordeel
dat het gedrag van [appellant] zozeer is uitgelokt door het gedrag
van [geïntimeerde sub 2], dat het gedrag van [appellant] in casu niet onrechtmatig
is tegenover [geïntimeerde sub 2].
11. Zelfs al zou moeten worden geoordeeld dat de in beginsel
bestaande onrechtmatigheid van het gedrag van [appellant] niet
wordt opgeheven door het gedrag van [geïntimeerde sub 2], zou moeten worden
geoordeeld dat de plicht van [appellant] tot vergoeding van de door
[geïntimeerde sub 2] geleden schade geheel is vervallen, omdat de billijkheid
dit in casu eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte
fouten.
12. Uit het bovenstaande volgt dat hetgeen ten processe vast
staat onvoldoende grond oplevert voor toewijzing van de
vorderingen van geïntimeerden.
13. De gegrondbevinding van de grieven VI en IX brengt mede dat de andere grieven geen bespreking behoeven.
14.1.
Het hof komt tot de slotsom dat het vonnis van 6 november
1991 behoort te worden vernietigd en dat de vorderingen van
geïntimeerden alsnog behoren te worden afgewezen. Gelet hierop,
kan het beroep tegen de vonnissen van 1 november 1989 en 13 juni
1990 buiten behandeling blijven.
14.2.
Geïntimeerden moeten, als de in het ongelijk gestelde
partij, worden veroordeeld in de kosten van beiden instanties.
15. Gelet op de beslissing op het principaal beroep kan het
incidenteel beroep buiten behandeling blijven en zal ter zake van
dit beroep geen beslissing over de kosten worden gegeven.

BESLISSING

Het gerechtshof
in het principaal beroep:
- vernietigt het vonnis d.d. 6 november 1991;
en opnieuw rechtdoende;
  • wijst de vorderingen van thans-geïntimeerden af;
  • veroordeelt thans-geïntimeerden in de kosten van het geding in
beide instanties – waaronder begrepen de kosten van de
deskundigenberichten -, aan de zijde van [appellant] voor de eerste aanleg
begroot op f. 3.600,-- en voor het hoger beroep op f. 3.412,57.
Dit arrest is gewezen door Mrs Van Deth, Jonkers en Michiels van Kessenich-Hoogendam en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 1993.