ECLI:NL:GHSGR:1994:AA4510

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
933257
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.W. Biemond
  • M.J.M. Tetteroo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslag en heffingsrente in geschil

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag opgelegd door de Inspecteur aan mevrouw X voor het jaar 1989, waarbij het premie-inkomen aanvankelijk negatief was vastgesteld op ƒ 8.511. De Inspecteur had een verlies van de vennootschap onder firma, waar mevrouw X en haar echtgenoot deel van uitmaakten, voor de helft aan mevrouw X toegerekend, wat leidde tot een navorderingsaanslag van ƒ 28.208. Mevrouw X heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, stellende dat er geen nieuw feit aanwezig was voor navordering en dat zij erop vertrouwde dat de Inspecteur het premie-inkomen correct had vastgesteld. Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat er een nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde. Het Hof heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een premie-inkomen van ƒ 27.145 en de bestreden beschikking vernietigd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en is het griffierecht aan mevrouw X vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF te 's-Gravenhage,
twaalfde enkelvoudige belastingkamer.
16 september 1994
933257
UITSPRAAK
op het beroep van mevrouw X te Z tegen na te noemen door de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen, aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag en na te melden ten aanzien van haar gegeven beschikking als bedoeld in artikel 30d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
1. Primitieve aanslag en navorderingsaanslag
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een primitieve aanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een premie-inkomen van negatief ƒ 8.511.
1.2. Daarna heeft de Inspecteur belanghebbende voor dit jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 28.208, zonder verhoging, waarbij bij beschikking een heffingsrente van ƒ 1.050 is vastgesteld.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde navorderingsaanslag en van bovenvermelde beschikking in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Gerechtshof van 17 mei 1994 gehouden te Dordrecht. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, A, alsmede de Inspecteur.
2.3. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting één stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 26 mei 1994 de bestreden navorderings-aanslag verminderd tot een, berekend naar een premie-inkomen van ƒ 27.145, de bestreden beschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ad ƒ 710, welke dienen te worden vergoed door de Staat der Nederlanden en gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75.
2.5. De Inspecteur heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van ƒ 150.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft in haar aangiftebiljet inkomstenbelasting/premies volks-verzekeringen 1989 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 25.018. Op haar loon was een bedrag van ƒ 2.127 aan premies AOW/AWW ingehouden. Het aangegeven premie-inkomen bedroeg ƒ 27.145.
3.2. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn met ingang van 1 juli 1988 onder de naam "Fa. B" een vennootschap onder firma (hierna: de vennootschap) aangegaan. Het doel van de vennootschap is het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening exploiteren van een tuinderij.
3.3. In het onderhavige jaar behaalde de vennootschap uit haar gewone bedrijfsuitoefening een negatief resultaat van ƒ 71.313. Volgens de vennootschapsovereenkomst kwam dat verlies voor rekening van de echtgenoot.
3.4. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling het evenbedoelde verlies voor de helft aan belanghebbende toegerekend. Hij heeft zonder haar instemming het aangegeven inkomen verminderd met ƒ 35.656 en de primitieve aanslag (hierna: de aanslag) opgelegd naar een premie-inkomen van negatief ƒ 8.511 (ƒ 27.145 minus ƒ 35.656).
3.5. De Inspecteur heeft gelijktijdig het door de echtgenoot aangegeven verlies met hetzelfde bedrag ad ƒ 35.656 verminderd.
3.6. De Inspecteur heeft, na bezwaar, erkend dat het onder 3.3 bedoelde verlies ten laste van de echtgenoot is gekomen.
3.7. Vervolgens heeft hij de onderwerpelijke navorderingsaanslag opgelegd berekend naar een premie-inkomen van ƒ 28.208.
3.8. In de loop van het geding heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de navorderingsaanslag dient te worden verminderd tot een berekend naar het door belanghebbende aangegeven premie-inkomen ad ƒ 27.145.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of de Inspecteur terecht de navorderingsaanslag heeft opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
Indien de onderhavige navorderingsaanslag terecht is opgelegd, is voorts in geschil de in rekening gebrachte heffingsrente.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
4.3. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch daaraan geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een, berekend naar een premie-inkomen van ƒ 27.145 en tot vermindering van de beschikking inzake heffingsrente tot een bedrag van ƒ 993.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Belanghebbende stelt dat in casu voor navordering geen nieuw feit aanwezig is als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet). Die stelling faalt aangezien dit lid betreffende de correctie ad ƒ 35.656 toepassing mist. Ter zake van deze correctie is ingevolge het bepaalde in artikel 16, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet het ontbreken van een nieuw feit geen belemmering voor navordering.
6.2. Belanghebbende doet voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende aan de aanslag in redelijkheid niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de Inspecteur het premie-inkomen juist had vastgesteld op negatief ƒ 8.511. Immers belanghebbende heeft zelf een premie-inkomen aangegeven van ƒ 27.145. Bovendien leidt het Hof uit de stukken van het geding af dat zij destijds ervan op de hoogte was dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag het aangegeven premie-inkomen van haar heeft verminderd omdat hij - ten onrechte - van mening was dat de helft van het onder 3.3 bedoelde verlies voor rekening van haar was gekomen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is dan ook niet gegrond.
In het geding is gesteld noch aannemelijk geworden dat de Inspecteur met het opleggen van de onderwerpelijke navorderingsaanslag in strijd heeft gehandeld met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
6.3. Uit al het vorenoverwogene volgt dat de navorderingsaanslag dient te worden verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van ƒ 27.145.
6.4. Ingeval de aanslag zou zijn vastgesteld overeenkomstig de aangifte, zou, ingevolge het bepaalde in artikel 30c, lid 1, van de Wet, over het bedrag van de aanslag geen heffingsrente in rekening kunnen worden gebracht.
Nu de navorderingsaanslag dient te worden vastgesteld overeenkomstig de aangifte van belanghebbende, mede bezien in het licht van hetgeen onder 3.4 is komen vast te staan, is het Hof van oordeel dat op grond van een redelijke wetstoepassing van artikel 30c van de Wet in het onderhavige geval over het bedrag van de navorderingsaanslag evenmin heffingsrente in rekening kan worden gebracht. Op dit punt is het gelijk aan de zijde van belanghebbende.
7. Proceskosten
7.1. In hetgeen onder 6.3 en 6.4 is overwogen, ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 5a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken in verbinding met artikel 1, aanhef en onderdeel a, en artikel 2 van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
7.2. Het Hof bepaalt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand conform het in de bijlage bij het evengenoemde Besluit opgenomen tarief op 2 maal ƒ 710 maal 0,5 is ƒ 710.
8. Beslissing
Het Gerechtshof VERMINDERT de navorderingsaanslag waarvan beroep tot een, berekend naar een premie-inkomen van ƒ 27.145, VERNIETIGT de bestreden beschikking, VEROORDEELT de Inspecteur in de onder 7.2 vermelde kosten ad ƒ 710, welke dienen te worden vergoed door de Staat der Nederlanden en GELAST dat door de Inspecteur aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75.
Aldus vastgesteld in raadkamer op 16 september 1994 door mr. B.W. Biemond, raadsheer, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. M.J.M. Tetteroo.
Tetteroo Biemond
Coll.:
Aangetekend aan partijen verzonden: 30 september 1994
[Zie ook arrest HR nummer 30708 (red.)]