GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
elfde enkelvoudige belastingkamer
14 augustus 1996
nummer 94/1389
UITSPRAAK
op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Douane van de Belastingdienst P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag, kwijtscheldingsbesluit en bezwaar
1.1. Blijkens aanslagbiljet is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd in de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992. De nageheven enkelvoudige belasting beloopt ƒ 10.807, over welk bedrag de verhoging als bedoeld in artikel 21, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (100 percent) is toegepast. Van deze verhoging heeft de Inspecteur direct bij het opleggen van de naheffingsaanslag ambtshalve 75 percent kwijtgescholden.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Bij zijn bij die uitspraak genomen kwijtscheldingsbesluit heeft de Inspecteur van de in de naheffingsaanslag begrepen verhoging geen verdere kwijtschelding te verleend.
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden te 's-Gravenhage ter zitting van 24 januari 1996, alwaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur A tot haar bijstand vergezeld van B.
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting één stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk, dat door de griffier als zodanig is gekenmerkt, moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 7 februari 1996 de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigd.
2.5. De Inspecteur heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van ƒ 150,-.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Vaststaat dat op 8 oktober 1993 door ambtenaren van de post Douane Surveillance te P is geconstateerd dat belanghebbende met een op haar naam gesteld motorrijtuig, merk Mazda, type B 2200 Cab Plus, zich bevond op de openbare weg te R. De datum van afgifte van het kentekenbewijs is 4 januari 1993.
3.2. Het betreft hier een motorvoertuig met een dubbele cabine en een open laadruimte, waarvan voorts vaststaat dat deze in deze staat niet voldoet aan de bij of krachtens de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (BPM) gestelde eisen voor zogenoemde terreinauto's.
3.3. Het onderwerpelijke voertuig was voorzien van een door
belanghebbende zelf aangebrachte overkapping (huif), dat wil zeggen een eenvoudige constructie over de lengte en de breedte van de laadbak, met een hoogte ongeveer gelijk aan die van de dubbele cabine en overdekt met speciaal daartoe vervaardigd zeildoek. De verticaal gemeten afstand van de laadvloer tot het zeildoek is over de volle lengte minder dan 130 centimeter. Naar belanghebbende bij het overleggen ter zitting van een viertal foto's onweersproken heeft gesteld, kon deze huif op eenvoudige wijze worden verwijderd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Niet in geschil is dat het onderwerpelijke motorrijtuig voldoet aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, onder de punten 1 tot en met 3, van de BPM (tekst tot
1 januari 1994). Tussen partijen is, gelet op de slotzin van dit tweede lid in geschil het antwoord op de vraag of in dit geval sprake is van een motorrijtuig met een dubbele cabine dat is voorzien van een open laadbak. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende heeft, na aanvulling daarvan ter terechtzitting, uiteindelijk het standpunt ingenomen dat ondanks de door haar aangebrachte overkapping kan worden gesproken van een open laadbak in de zin van genoemde bepaling.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Naar 's Hofs oordeel kan niet worden gezegd dat met het enkel aanbrengen van een huif als de onderhavige het motorrijtuig niet meer is voorzien van een open laadbak. De bewoordingen van de slotzin van artikel 3, tweede lid, van de BPM (tekst tot 1 januari 1994) zijn duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Steun voor dit oordeel vindt het Hof voorts in de zinsnede van punt 4 van lid twee van evengenoemde bepaling, waarin wordt gesteld dat de aan de dubbele cabine aansluitende laadruimte "van fabriekswege een hoogte heeft van 130 cm of meer ..." alsmede in de inhoud van de brief van de staatssecretaris van Financiën van 22 december 1993, nr. VB 93/2751 (V-N 1994, blz. 649).
5.1. Het vorenoverwogene heeft tot gevolg dat de eisen genoemd in de punten 4. en 5. van de onder 4.1 genoemde bepaling niet gelden voor het onderwerpelijke motorrijtuig en dat derhalve de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
6. Proceskosten en giffierecht
6.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, nu belanghebbende bij de oproeping voor de zitting op de mogelijkheid van een proceskostenvergoeding is gewezen en zij daar niet om heeft verzocht.
6.2. Gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 7, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, dient het door belanghebbende gestorte griffierecht aan haar te worden vergoed door de Inspecteur.
Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de naheffingsaanslag en gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad ƒ 75.
Aldus vastgesteld op 14 augustus 1996 door mr. J.T. Sanders, raadsheer, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
mr. H.J. Fehmers.
De beslissing is op de voet van artikel 17a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken op 7 februari 1996 in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend aan
partijen verzonden:
[Zie ook arrest HR nummer 32603 (red.)]