ECLI:NL:GHSGR:2000:AA5279

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200144699 2200151299
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Wagenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraken inzake de status van bedreigde getuigen in het hoger beroep van de COPA-zaak

In deze tussenuitspraken van het Gerechtshof 's-Gravenhage, gedateerd 27 maart 2000, wordt de status van de getuigen X, Y en Z in het hoger beroep van de COPA-zaak besproken. Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van het openbaar ministerie en de raadsvrouw/man over de status van deze getuigen. De wet definieert een bedreigde getuige als iemand wiens identiteit tijdens het verhoor verborgen moet blijven, zoals vastgelegd in artikel 136c van het Wetboek van Strafvordering. De getuigen X en Y zijn niet langer als bedreigde getuigen aangemerkt, omdat hun identiteit inmiddels bekend is. Desondanks blijft er een noodzaak voor bescherming, gezien de eerdere bedreigingen die zij hebben ervaren.

Het hof heeft besloten dat, ondanks de onthulling van hun identiteit, de getuigen X en Y nog steeds bescherming nodig hebben. Dit kan onder andere inhouden dat hun woonplaats niet openbaar wordt gemaakt. Het hof heeft een getuige-deskundige, mr. Noordhoek, gehoord, die bevestigde dat er een getuigenbeschermingsprogramma van toepassing is. Het hof heeft de verantwoordelijkheid om te beoordelen of de getuigen ter terechtzitting moeten worden gehoord en heeft reeds een bevel tot oproeping gegeven.

De bescherming van de getuigen is cruciaal, vooral gezien de gerechtvaardigde vrees voor hun leven en veiligheid. Het hof heeft besloten om de getuigen X en Y te horen met de nodige beschermingsmaatregelen, waaronder een gedeeltelijke sluiting van de deuren tijdens hun verhoor. Dit besluit kan de rechten van de verdediging beperken, maar het hof acht de bescherming van de getuigen in deze fase van het proces belangrijker. Het hof heeft ook de rechter-commissaris, mr. P. Wagenmakers, uitgenodigd om de verhoren bij te wonen en zal hem verzoeken om na afloop van de verhoren aanvullende vragen aan de getuigen te stellen. De verhoren van de getuigen X en Y zijn gepland op respectievelijk 12 en 14 april 2000.

Uitspraak

TUSSENUITSPRAAK VAN HET GERECHTSHOF ’S-GRAVENHAGE
Hoger beroep van de COPAzaak (strafzaak), rolnrs. 2200144699 en 2200151299
BESLISSING:
Na kennis te hebben genomen van de standpunten van het openbaar ministerie en de raadsvrouw/man inzake de status van getuigen X, Y en Z en het verhoor van die getuigen, zal het hof zijn definitieve oordeel dienaangaande kenbaar maken.
Onder een bedreigde getuige wordt krachtens het bepaalde in artikel 136c van het Wetboek van Strafvordering verstaan een getuige ten aanzien van wie door de rechter bevel is gegeven dat ter gelegenheid van zijn verhoor zijn identiteit verborgen wordt gehouden. De omschrijving van hetgeen onder een bedreigde getuige moet worden verstaan achtte de wetgever nodig, omdat aan de status van een bedreigde getuige uiteenlopende rechtsgevolgen zijn verbonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 483, nr. 3, blz. 18).
De getuigen X en Y zijn geen bedreigde getuigen meer in de zin van genoemde wetsbepaling, omdat de wezenlijke elementen van hun identiteit, te weten hun naam, voornamen en geboortedatum, inmiddels bekend zijn geworden. Deze gegevens zijn van dien aard dat genoemde getuigen in het maatschappelijk verkeer met behulp daarvan door derden als individu kunnen worden bepaald, waarbij verwisseling met een ander individu nagenoeg uitgesloten is. Niettemin kan er, ook na de onthulling van de identiteit van de betreffende getuige, de noodzaak blijven bestaan om de bescherming, die hij voorheen als bedreigde getuige genoot vanwege de gerechtvaardigde vrees voor zijn leven, gezondheid of persoonlijke veiligheid, te handhaven op een zodanige wijze dat het voor derden onmogelijk blijft om - ongewenst - te achterhalen waar deze getuige woont of verblijft. Voor dit doel worden thans in de praktijk getuigenbeschermingsprogramma’s ontwikkeld. Deze programma’s kunnen zelfs een tijdelijke identiteitswijziging inhouden.
De aan de status van bedreigde getuige verbonden bijzondere rechtsgevolgen vinden slechts toepassing zolang die getuige als bedreigde getuige aangemerkt kan worden. De rechterlijke beschikking waarin is bepaald dat een bepaalde anonieme getuige de status van bedreigde getuige toekomt, verliest van rechtswege haar kracht op het moment waarop de identiteit van de bedreigde getuige in rechte is komen vast te staan.
Het staat vervolgens ter beoordeling van de rechter - in dit geval het hof - om te beoordelen of de voordien als bedreigde getuige aangemerkte getuige al dan niet ter terechtzitting moet worden gehoord. Het hof heeft reeds een bevel tot oproeping van de getuigen X en Y gegeven en heeft geen aanleiding gevonden, ook niet in het betoog van het openbaar ministerie ter terechtzitting van het hof van 23 maart 2000, om deze beslissing te heroverwegen. Voor wat betreft de bevoegdheid van het hof om in geval van een gerechtvaardigde vrees voor het leven, de gezondheid of de persoonlijke veiligheid van een niet-anonieme getuige te zijnen aanzien beschermingsmaatregelen te treffen verwijst het hof naar hetgeen dienaangaande ter terechtzitting van 23 maart 2000 door de voorzitter is medegedeeld. Voor zover die beschermingsmaatregelen niet op het bepaalde in artikel 290, eerste lid, juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden gebaseerd, kan het hof de bevoegdheid tot het nemen van die maatregelen rechtstreeks ontlenen aan het bepaalde in artikel 5 en/of artikel 8 EVRM.
Het hof zal zelfstandig een onderzoek moeten instellen naar de aard van de bedreiging van genoemde getuigen en naar de aannemelijkheid daarvan. Het hof heeft daartoe als getuige-deskundige de officier van justitie, verbonden aan het landelijk parket te Rotterdam en belast met de toepassing van getuigenbeschermingsprogramma’s, mr. Noordhoek gehoord. Deze getuige-deskundige heeft, kort samengevat, verklaard dat na een dreigingsanalyse ten aanzien van de getuigen X en Y een getuigenbeschermingsprogramma is toegepast en nog steeds van toepassing is, dat bij de toepassing van dit programma de maatstaven als bedoeld in artikel 226a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering gelden, dat de toepassing van dit programma is “geupdated” en dat de door het openbaar ministerie verzochte beschermingsmaatregelen gebruikelijk zijn bij het horen van getuigen die zich in een situatie als bedoeld in artikel 226a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering bevinden.
In aanmerking genomen dat de getuigen X en Y eerder de status van bedreigde getuigen hebben verkregen en hun identiteit ten gevolge van een omissie bekend is geworden, alsmede dat ten aanzien van die getuigen thans een getuigenbeschermingsprogramma wordt toegepast, op een wijze als uit de Instructie getuigenbescherming van 9 april 1998 blijkt en nader is toegelicht door de getuige-deskundige mr. Noordhoek, acht het hof het noodzakelijk dat ten aanzien van de getuigen X en Y bij hun verhoor ter terechtzitting van het hof de beschermingsmaatregelen worden getroffen die door het openbaar ministerie zijn verzocht. Daarnaast acht het hof een gedeeltelijke sluiting der deuren bij gelegenheid van het verhoor van deze getuigen noodzakelijk, omdat aldus het risico dat gegevens worden onthuld die het leven, de gezondheid of de persoonlijke veiligheid van een van de getuigen in gevaar kunnen brengen zo gering mogelijk blijft.
Het hof is er zich van bewust dat door de te treffen beschermingsmaatregelen het recht van de verdediging op een onbelemmerde ondervraging van de getuigen en de mogelijkheid om de betrouwbaarheid van die getuigen en de door hen afgelegde verklaringen te toetsen in niet geringe mate worden beperkt. De consequenties van deze beslissing zal het hof bezien wanneer de bewijskracht van de door die getuigen afgelegde verklaringen moet worden gewaardeerd.
Gelet op de gerechtvaardigde vrees van de getuigen X en Y voor hun leven, gezondheid of persoonlijke veiligheid dient de bescherming van die getuigen in dit stadium van het strafproces te prevaleren en dienen de consequenties van die bescherming nadien in de bewijsrechtelijke sfeer te worden bezien.
Het hof zal niet, zoals door het openbaar ministerie is verzocht, aan de getuigen X en Y vooraf toestemming vragen om ter terechtzitting van het hof te worden gehoord. De wet kent een dergelijke voorwaarde niet en bovendien heeft het hof ten aanzien van de bescherming van deze getuigen een eigen verantwoordelijkheid die onafhankelijk van de al dan niet door de betreffende getuige gegeven toestemming door het hof behoort te worden gedragen. Voor de stelling van het openbaar ministerie dat de weigering van de getuigen X en Y moet meebrengen dat die getuigen slechts door de rechter-commissaris als waren zij bedreigde getuigen dienen te worden gehoord, biedt de wet geen goede grond.
Een politieambtenaar kan voorafgaande aan het verhoor van X respectievelijk Y als getuige aan de hand van door hem geverifieerde documenten ter terechtzitting van het hof verklaren dat de verschenen getuige de X dan wel de Y is die eerder de op die naam in het dossier voorkomende verklaringen heeft afgelegd. Die politieambtenaar kan ermee volstaan zich door overlegging van een authentiek legitimatiebewijs als politieambtenaar te legitimeren.
Met het oog op een ordelijk en zorgvuldig verhoor verzoekt het hof de raadsvrouw/man en het openbaar ministerie voor zover mogelijk de aan de betreffende getuige te stellen vragen schriftelijk aan het hof te doen toekomen. Het hof zal per vraag, na hoor en wederhoor van alle betrokkenen, beoordelen of daaraan gevolg behoort te worden gegeven.
Het hof zal om hierna te noemen redenen de rechter-commissaris, mr. P. Wagenmakers, desgewenst vergezeld van zijn griffier, uitnodigen om de verhoren van de getuigen X en Y bij te wonen en hem daartoe bijzondere toegang verlenen. Het hof zal namelijk na afloop van het verhoor aan de rechter-commissaris verzoeken om gestelde vragen waaraan geen gevolg is gegeven buiten aanwezigheid van de raadsvrouw/man en het openbaar ministerie opnieuw aan de betreffende getuige te stellen en door hem te doen beantwoorden. Het hof zal voorts de rechter-commissaris verzoeken om de getuigen X en Y, onder meer aan de hand van hetgeen hij bij het verhoor van deze getuigen ter terechtzitting van het hof heeft waargenomen of ondervonden, nader te horen en van dit verhoor proces-verbaal op te maken zoals dat gebruikelijk is bij een verhoor van getuigen die de status van bedreigde getuigen hebben verkregen. Het verzoek om een dergelijk proces-verbaal op te maken kan tegen de door het hof getroffen beschermingsmaatregelen veroorzaakte beperking van de verdedigingsrechten mogelijk enig tegenwicht bieden. De rechter-commissaris kan desgewenst in een later stadium als getuige ter terechtzitting van het hof worden gehoord omtrent hetgeen door hem in zijn proces-verbaal is gerelateerd. Het hof zal beletten dat aan een aan de rechter-commissaris gestelde vraag gevolg wordt gegeven, voor zover beantwoording van die vraag gevaar oplevert voor het leven, de gezondheid of de persoonlijke veiligheid van de betreffende getuige.
In verband met de beschikbaarheid van de rechter-commissaris zal het verhoor van de getuige X plaatsvinden op woensdag 12 april 2000 en het verhoor van de getuige Y op vrijdag 14 april 2000, telkens om 10.00 uur.
Het hof behoudt zich het recht voor om bij gebleken nieuwe feiten en omstandigheden een of meer van bovengenoemde beslissingen te heroverwegen.
Met betrekking tot het verhoor van de getuige Z heeft het hof reeds ter terechtzitting van het hof van 23 maart 2000 overwogen dat de door het openbaar ministerie verzochte beschermingsmaatregelen door het hof worden gezien als een bepaalde, minder vergaande, wijze waarop de deuren gedeeltelijk kunnen worden gesloten. Het verhoor van de getuige Z in eerste aanleg biedt voor deze maatregel vooralsnog een voldoende aanknopingspunt. Ook hier geldt dat bij gelegenheid van het verhoor van Z door het hof nog anders kan worden beslist. Een beslissing vooraf is in deze ook minder opportuun, omdat de door het openbaar ministerie verzochte beschermingsmaatregelen op eenvoudige wijze ongedaan kunnen worden gemaakt. “