ECLI:NL:GHSGR:2000:AA7178

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200158300
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. von Brucken Fock
  • M. Stoker-Klein
  • J. van Emde Boas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs en uitleg van het begrip 'goederen' in het Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 september 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor openlijk in groepsverband geweld plegen tegen een persoon die op het punt stond te overlijden. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de tenlastelegging en de bewijsvoering. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was wat de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair was tenlastegelegd. De verdachte werd vrijgesproken van deze beschuldigingen.

Het hof heeft zich in zijn overwegingen ook gebogen over de uitleg van het begrip 'goederen' in het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeerde dat, nu er geen algemene definitie van 'goederen' in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen, aansluiting moet worden gezocht bij de definitie van 'zaken' in het Burgerlijk Wetboek. Dit houdt in dat 'goederen' voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uiterst subsidiair tenlastegelegde, namelijk openlijk geweld plegen tegen een persoon die net overleden was.

De verdachte is strafbaar bevonden, maar het hof heeft de opgelegde straf in hoger beroep gematigd. De rechtbank had een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk. Het hof heeft de straf vastgesteld op twaalf maanden, met een voorwaardelijk gedeelte van zes maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict, en heeft besloten dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van deze duur een passende reactie vormt. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

rolnummer 2200158300
parketnummer 0992615499
datum uitspraak 19 september 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 30 december 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte],
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2000.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het uiterst subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Dient het (overleden) slachtoffer te worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht?
De raadsvrouwe van de verdachte heeft ten aanzien van het uiterst subsidiair tenlastegelegde - kort samengevat - als verweer gevoerd dat, nu overleden personen noch als "personen" noch als "goederen" in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden gekwalificeerd en in de onderhavige zaak niet kan worden vastgesteld of het slachtoffer Y ten tijde van de aan de verdachte tenlastegelegde openlijke geweldpleging nog leefde, reeds op die grond geen veroordeling terzake van dit misdrijf kan volgen.
Bij de uitleg van het begrip "goederen" in het Wetboek van Strafrecht dient naar 's hofs oordeel, nu in het Wetboek van Strafrecht zelf geen algemene definitie van dit begrip is opgenomen, in beginsel aansluiting te worden gezocht bij de omschrijving van het begrip "zaken" in artikel 3:2 van het Burgerlijk Wetboek, te weten de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (zie Hoge Raad 14 april 1998,
NJ 1998,662), indien en voorzover tenminste de geschiedenis van de totstandkoming van de desbetreffende wetsbepaling dan wel de strekking van die wetsbepaling niet meebrengt dat het daarin voorkomende begrip "goederen" ruimer dan wel enger moet worden opgevat.
Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (oud) strekt ertoe strafbaar te stellen het openlijk in groepsverband geweld plegen tegen een bepaald object in verband met de daaruit voortvloeiende schending van de openbare orde. Van een object als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (oud) - personen of goederen - moet derhalve als een wezenlijke eigenschap worden beschouwd dat door degene die openlijk in groepsverband tegen dat object geweld pleegt de openbare orde wordt geschonden. Als "goederen" in de zin van genoemde wetsbepaling dienen daarom volgens het hof te worden aangemerkt:
alle voor openlijk in groepsverband gepleegd geweld vatbare stoffelijke objecten. Een op straat liggend persoon, die door toedoen van eerdere geweldpleging net is overleden, valt naar 's hofs oordeel onder deze omschrijving.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
uiterst subsidiair: openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen
of goederen.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het uiterst subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld op de vordering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging door een trap na te geven tegen een persoon die op het punt stond te overlijden of net overleden was. Mede gelet op het openlijke karakter brengt een feit zoals het onderhavige bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Daar staat tegenover, dat de verdachte niet eerder terzake van een soortgelijk misdrijf met politie of justitie in aanraking is gekomen en naar zijn eigen verklaring in hoger beroep, welke het hof aannemelijk voorkomt, sedert enige tijd zijn leven een wending ten goede heeft gegeven.
De door de rechtbank opgelegde straf acht het hof te zwaar, gelet op de aard van het onderhavige delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede het feit dat dit delict het gevolg was van de commotie die was ontstaan door de aanblik van de door het slachtoffer in het bijzonder aan [slachtoffer] toegebrachte steekwonden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. Het hof zal echter een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
11. Beslag
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen zal worden beslist als na te melden.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het uiterst subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF MAANDEN.
Beveelt dat een op ZES MAANDEN bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld onder nummer 1.
Dit arrest is gewezen door mrs Von Brucken Fock, Stoker-Klein en Van Emde Boas,
in bijzijn van de griffier Van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 september 2000.