ECLI:NL:GHSGR:2000:AA7716

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-00/02639
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in belastingzaak X B.V. tegen de Belastingdienst

Op 17 oktober 2000 deed het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen de Belastingdienst. De zaak was ontstaan na het opleggen van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting door de Belastingdienst, waartegen X B.V. bezwaar had gemaakt. De Belastingdienst had op 26 september 1997 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift, maar X B.V. was niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen deze uitspraak door de voorzitter van de derde meervoudige belastingkamer op 29 november 1999. X B.V. had vervolgens verzet aangetekend tegen deze beschikking en in afwachting van de uitkomst van het verzet een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De president van het Gerechtshof overwoog dat de belastingrechter in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening niet bevoegd is te beslissen over schadevergoeding, omdat artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is in deze procedure. Het verzoek van X B.V. strekte tot veroordeling van de Belastingdienst tot betaling van schadevergoeding en kosten van het geding. De president concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de beschikking van de voorzitter niet als een besluit in de zin van artikel 8:81 van de Awb kon worden aangemerkt. Hierdoor was er geen connexiteit voor het verzoek om voorlopige voorziening. De president verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak werd gedaan door mr. P. Tijnagel als fungerend president en is op 17 oktober 2000 in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Belastingkamer
17 oktober 2000
nummer BK-00/02639
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is door verweerder, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Verweerder heeft op 26 september 1997 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen deze aanslag. Belanghebbende is vervolgens tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De voorzitter van de derde meervoudige belastingkamer heeft bij beschikking van 29 november 1999, nummer BK-97/03650, belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Tegen deze beschikking is belanghebbende in verzet gekomen bij het Gerechtshof. Hangende dit verzet heeft belanghebbende het onderwerpelijke verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
2. Inhoud van het verzoek
Het verzoek strekt tot veroordeling van verweerder tot betaling van ƒ xxx wegens door verzoeker geleden schade, vermeerderd met rente, en tot veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.
3. Overwegingen omtrent het verzoek
3.1. Ingevolge artikel 8:81, lid 1, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het gerechtshof beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het gerechtshof, bezwaar is gemaakt, de president van het gerechtshof die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Artikel 8:83, lid 3, van de Awb bepaalt dat de president uitspraak kan doen zonder toepassing van lid 1 van genoemd artikel indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De president ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3.3. Ingevolge artikel 1:3, lid 1, van de Awb dient onder besluit te worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Niet als bestuursorgaan wordt aangemerkt - voor zover hier van belang - onafhankelijke bij wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast.
3.4. In dit geval is sprake van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het verzet tegen de onder 1 genoemde beschikking van de voorzitter van 29 november 1999. Deze beschikking kan echter naar het oordeel van de president niet worden aangemerkt als een besluit bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Wegens het ontbreken van de in dat artikel vereiste connexiteit staat de mogelijkheid tot het vragen van een voorlopige voorziening derhalve thans niet open. Het onderwerpelijke verzoek dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Slechts ingeval het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de beschikking van de voorzitter en staat de mogelijkheid een voorlopige voorziening te verzoeken open.
3.5. Voor het geval het verzoek wel ontvankelijk zou zijn verklaard, overweegt de president het volgende.
De belastingrechter is in het kader van het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening niet bevoegd te beslissen over het toekennen van schadevergoeding, aangezien artikel 8:73 van de Awb niet van overeenkomstige toepassing is verklaard in de voorlopige voorzieningprocedure.
4. Proceskosten
De president acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
De president verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld op 17 oktober 2000 door mr. Tijnagel als fungerend president. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.
Aangetekend aan
partijen verzonden