ECLI:NL:GHSGR:2000:AA8923

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200144899
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A. von Brucken Fock
  • J. Oosterhof
  • M. Stoker-Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering na vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 december 2000 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die eerder op 30 juni 2000 was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Verzoeker had een verzoek ingediend om schadevergoeding ten laste van de Staat der Nederlanden, op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ter hoogte van f.585.659,98. Het hof heeft het verzoekschrift behandeld op 10 november 2000, waarbij zowel de advocaat-generaal, mr. J.M.A. van Atteveld, als de raadsvrouw van verzoeker, mr. I.N. Weski, aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en heeft de ontvankelijkheid ervan bevestigd. Vervolgens heeft het hof de beoordeling van het verzoekschrift uitgevoerd, waarbij het artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in overweging werd genomen. Dit artikel biedt de mogelijkheid tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, gezien de bijzondere omvang en complexiteit van de zaak, evenals de lange duur van het proces.

Het hof heeft geconcludeerd dat verzoeker recht heeft op de volledige vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, en heeft de kosten vastgesteld op f.586.834,98. De beslissing werd genomen met inachtneming van de beginselen van een eerlijk proces en de rechten van de verdachte. De kosten van het opstellen van het verzoekschrift werden vastgesteld op f.1.175,--. De beschikking werd gegeven door de rechters A. von Brucken Fock, J. Oosterhof en M. Stoker-Klein, in aanwezigheid van griffier Van Pelt, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 12 december 2000.

Uitspraak

kenmerk 359BIJZ00
rolnummer 2200144899
datum uitspraak 12 december 2000
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven op het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, te dezer zake woonplaats kiezende te Rotterdam, Westersingel 43, ten kantore van de advocaat mr. I.N. Weski.
1. Procesgang
Verzoeker is terzake van de hem tenlastegelegde feiten bij arrest van 30 juni 2000 vrijgesproken.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 26 september 2000 ter griffie van het Gerechtshof/Ressortsparket te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift verzocht dat hem ten laste van de Staat wordt toegekend een schadevergoeding ex artikel 591 (het hof leest gelet op het behandelde in raadkamer 591a) van het Wetboek van Strafvordering in totaal begroot op f.585.659,98.
Dit verzoekschrift is door het hof behandeld op 10 november 2000, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal mr. J.M.A. van Atteveld alsmede de raadsvrouw van verzoeker mr. I.N. Weski.
Mr. Weski heeft hetgeen ter zitting door haar naar voren is gebracht schriftelijk neergelegd in een nadere toelichting verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering; mr. Van Atteveld heeft eveneens in geschrifte zijn standpunt aan het hof toegelicht.
2. Ontvankelijkheid
Het verzoekschrift is tijdig ingediend.
3. Beoordeling van het verzoekschrift
Artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering opent de mogelijkheid voor vergoeding van onder meer de kosten van rechtsbijstand, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De toekenning van een schadevergoeding heeft plaats, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn gronden van billijkheid aanwezig tot vergoeding van verzoekers kosten van rechtsbijstand, zoals in het verzoekschrift vermeld, te weten, in totaal, een bedrag van f.585.659,98.
Het staat de rechter weliswaar vrij in bepaalde gevallen op gronden van billijkheid de vergoeding van kosten van rechtsbijstand te beperken tot een bedrag dat lager is dan hetgeen aan de gewezen verdachte in rekening is gebracht, maar het hof ziet daartoe in het onderhavige geval geen aanleiding.
Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de bijzondere omvang en complexiteit van de onderhavige strafzaak, alsmede de zeer lange duur van onderzoek, vervolging en behandeling daarvan, een en ander mede veroorzaakt door het feit dat de voortgang in de strafzaak tegen verzoeker in sterke mate afhankelijk was van de voortgang in de strafzaak tegen een andere verdachte die tegelijk met verzoeker werd vervolgd, te weten [medeverdachte].
Verzoeker is van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. In zijn arrest van 21 maart 2000 in de zaak Rushiti (no. 28389/95) overwoog het EHRM onder meer (§ 31): "The Court cannot but affirm the general rule stated in the Sekanina judgment that, following a final acquittal, even the voicing of suspicions regarding an accused's innocence is no longer admissible. The Court, thus, considers that once an acquittal has become final - be it an acquittal giving the accused the benefit of the doubt in accordance with Article 6 § 2 - the voicing of any suspicions of guilt, including those expressed in the reasons for the acquittal, is incompatible with the presumption of innocence". Deze rechtsoverwegingen tot uitgangspunt nemend levert naar het oordeel van het hof noch de proceshouding van verzoeker noch enige andere omstandigheid waaronder de strafzaak tegen verzoeker is vervolgd en berecht, een grond van billijkheid op die het hof aanleiding zou moeten geven kosten van rechtsbijstand niet of slechts gedeeltelijk te vergoeden.
Het hof ziet ook geen grond voor beperking van vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de - door het hof overigens op zich relevante geachte en als zodanig door het hof ter discussie gestelde - omstandigheid, dat namens verzoeker allerlei (preliminaire) verweren zijn gevoerd
die (mede) betrekking hadden op punten, bij artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering vermeld, en die niet dan wel slechts ten dele zijn gehonoreerd ofwel ontijdig zijn bevonden.
Indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat de kosten van rechtsbijstand met het oog op een effectieve en behoorlijke verdediging van de verdachte noodzakelijk zijn, hetgeen in de onderhavige strafzaak het geval is geweest, dan zou de verdachte ontoelaatbaar in zijn verdediging worden beknot, indien hij er geheel dan wel gedeeltelijk van zou moeten afzien om die noodzakelijke kosten van rechtsbijstand te maken, op grond van de enkele omstandigheid dat die kosten in geval van een algehele vrijspraak mogelijkerwijs niet dan wel slechts gedeeltelijk door de Staat zouden worden vergoed. Een dergelijke beknotting van de verdedigingsmogelijkheden van een verdachte zou naar het oordeel van het hof strijd opleveren, zowel met het beginsel van gelijkheid van processuele rechten, een van de elementen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, als met het recht van de verdachte om zichzelf - effectief en behoorlijk - te verdedigen als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder c, EVRM. Bovengenoemde omstandigheid levert in de onderhavige zaak dan ook geen grond van billijkheid op die het hof ertoe zou moeten brengen de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op een lager bedrag te stellen.
De kosten van het opstellen van het verzoekschrift worden door het hof vastgesteld op f.1.175,-- (inclusief BTW).
4. BESLISSING
Het hof kent aan verzoeker een vergoeding toe ten laste van de Staat der Nederlanden van f.586.834,98
(vijfhonderdzesentachtigduizendachthonderdvierendertig gulden en achtennegentig cent).
Deze beschikking is gegeven door mrs. Von Brucken Fock, Oosterhof en Stoker-Klein, in tegenwoordigheid van de griffier Van Pelt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2000.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
Beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van dit hof van een bedrag van f.586.834,98
(vijfhonderdzesentachtigduizendachthonderdvierendertig gulden en achtennegentig cent).
op de rekening gelden van derden van mr. I.N. Weski, nummer
[...] bij [...] ten name van de Stichting Gelden Derden Weski Heinrici Advocaten.
's-Gravenhage, 12 december 2000.
De vice-president,
mr. Von Brucken Fock