Uitspraak : 15 november 2000
Rek.nummer : 386-H-00
Rek.nr rb. : 99.6148
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W.B. Teunis,
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.I.M. van Ede-Pas.
De man is op 30 mei 2000 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 april 2000.
Van de zijde van de man is op 17 juli 2000 ingekomen een brief van 14 juli 2000 met het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank.
Van de zijde van de vrouw is op 31 augustus 2000 een pleitnota met bijlagen ingekomen.
Op 13 september 2000 is de zaak mondeling behandeld. Aldaar is met de man verschenen de tolk AOUICHI, E.Y. De vrouw heeft ter zitting verweer gevoerd.
Tussen de partijen staat, voor zover hier van belang, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
De vrouw, geboren op [geboortedag] 1970 in Marokko, woont sinds 1984 in Nederland. Zij heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit.
De man en de vrouw zijn op 2 augustus 1996 in Marokko met elkaar gehuwd.
De man is sinds augustus 1997 in Nederland. Hij heeft de Marokkaanse nationaliteit.
Sedert omstreeks september 1998 leven de man en de vrouw feitelijk van elkaar gescheiden.
Op 27 september 1999 heeft de vrouw de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht de echtscheiding tussen de partijen uit te spreken en voorts te bepalen dat zij huurder zal zijn van de echtelijke woning.
De vrouw heeft sedert eind 1998 meermalen aangifte bij de politie gedaan van mishandelingen door de man, waarbij zij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bij beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 3 april 2000 is, met toepassing van het Nederlandse recht, tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitge-sproken en is bepaald dat de vrouw de huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning.
BEOORDELING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag met welk land de vrouw, die bipatride is, de sterkste banden heeft, ter bepaling van het recht dat op het verzoek tot echtscheiding van toepassing is op grond van artikel 1 Wet Conflictenrecht Echtscheiding, meer in het bijzonder gelet op de leden 3 jo. 1 sub a en b.
2. De man ver-zoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot echtscheiding alsnog af te wijzen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding heeft toegepast op de grond dat de vrouw de sterkste banden met Nederland heeft. Naar zijn mening heeft de vrouw de sterkste banden met Marokko zodat Marokkaans recht dient te worden toegepast op haar verzoek tot echtscheiding, welk verzoek naar dat recht dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft hij de duurzame ontwrichting van het huwelijk betwist.
3. De vrouw heeft het verzoek van de man gemotiveerd weersproken en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Het hof is van oordeel dat de vrouw, gelet op alle omstandigheden, de sterkste banden heeft met Nederland. Zij is reeds sinds haar veertiende in Nederland, spreekt vloeiend de Nederlandse taal, is in Nederland naar school gegaan, werkt hier en heeft het grootste gedeelte van haar familie in Nederland wonen; kortom, het is duidelijk dat de vrouw volledig geïntegreerd is in Nederland en de Nederlandse cultuur en dat haar leven, ook haar toekomstig leven, zich in Nederland afspeelt. Dat zij regelmatig in Marokko is voor vakanties doet daaraan, anders dan de man wil, niet af. Ook de stelling van de man, dat uit de omstandigheid dat de vrouw hem als huwelijkspartner in Marokko heeft leren kennen en in Marokko met hem is gehuwd en dat zij samen altijd gericht waren op een toekomstig leven in Marokko, kan worden afgeleid dat zij op Marokko is gericht, snijdt geen hout. De man is de vrouw immers naar Nederland gevolgd en heeft zelfs gesteld dat hij zelf ook zijn toekomst in Nederland ziet en niet in Marokko.
5. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het Nederlands recht heeft toegepast op het verzoek tot echtscheiding van de vrouw. Aangezien partijen sinds omstreeks september 1998 uit elkaar zijn en de vrouw in haar wens om tot echtscheiding te geraken heeft volhard, staat de duurzame ontwrichting van het huwelijk vast. Daarom dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Zeven-Postma en Pannekoek-Dubois, bijge-staan door mr. Verkuil als griffier, en uitgespro-ken ter open-ba-re te-rechtzit-ting van 15 november 2000.