ECLI:NL:GHSGR:2000:AA9916

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-H-286
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Schuering
  • A. van den Wildenberg
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en vaderschap in familierechtelijke kwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin alimentatie is vastgesteld voor twee kinderen, geboren uit de relatie tussen de man en de moeder. De man heeft in hoger beroep verzocht de beschikking te vernietigen en de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen op basis van Australisch recht. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht het hoger beroep van de man als ongegrond te verklaren.

De feiten zijn als volgt: de man en de moeder hebben van 1 maart 1991 tot 8 juni 1998 samengeleefd. Uit deze relatie is [het kind1] geboren op 27 december 1991, die door de man is erkend. Daarnaast is [het kind2] geboren op 21 februari 1999. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf 10 augustus 1999 aan de moeder alimentatie van ƒ 350,- per maand voor [het kind2] moest betalen. De man betwist dat hij de verwekker van [het kind2] is en stelt dat Australisch recht van toepassing is, wat volgens hem geen onderhoudsplicht voor hem zou inhouden.

Het hof overweegt dat, aangezien Australië geen verdragspartij is bij relevante verdragen, het interne recht van de gewone verblijfplaats van het kind van toepassing is. Dit betekent dat het Australisch recht van toepassing is. Het hof stelt vast dat de man niet heeft erkend dat hij de verwekker is van [het kind2], maar volgens het Australisch recht is de man die minimaal zes maanden met de moeder heeft samengeleefd, vermoedelijk de verwekker van het kind. Het hof biedt de man de mogelijkheid om middels bloedonderzoek aan te tonen dat hij niet de verwekker is van [het kind2]. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 30 december 2000, waarbij het hof de man verzoekt de kosten van het bloedonderzoek voorlopig te dragen.

De beslissing van het hof houdt in dat het Australische recht het toepasselijke recht is en dat de man de gelegenheid krijgt om zijn vaderschap te betwisten door middel van bloedonderzoek. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden.

Uitspraak

Uitspraak : 11 oktober 2000
Rek.nummer : 00-H-286
Rek.nr rb. : A. 99-5058
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W.F. A.A.A.M. van de Pol,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw], Australië,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP
De man is op 28 april 2000 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 21 maart 2000.
De moeder heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij brief van 26 juli 2000 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij brief van 8 augustus 2000 aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 augustus 2000 is de zaak mondeling behandeld door mr. Schuering als raadsheer-commissaris. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
VASTSTAANDE FEITEN
Tussen de partijen staat, voor zover hier van belang, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
De man en de moeder hebben van 1 maart 1991 tot 8 juni 1998 samengeleefd. Uit hun relatie is geboren [het kind1] op 27 december 1991, die door de man is erkend.
Bij beschikking van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 16 oktober 1998 is bepaald dat de man met ingang van 28 augustus 1998 aan de moeder alimentatie ten behoeve van [het kind1] dient te betalen van ƒ 350,- per maand.
Voorts is uit de moeder geboren [het kind2] op 21 februari 1999.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man ten behoeve van [het kind2] met ingang van 10 augustus 1999 aan de moeder alimentatie ten bedrage van ƒ 350,- zal betalen.
De moeder is 34 jaar oud. Zij leeft met bovengenoemde kinderen en twee kinderen uit een eerder huwelijk in Australië.
De man is 43 jaar oud. Hij woont in bij zijn ouders. Blijkens de jaaropgave bedroeg zijn inkomen in 1999 ƒ 51.167,- (tariefgroep 2). Hij is ziekenfondsverzekerd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek naar Australisch recht te beoordelen en af te wijzen als rechtens ongegrond en/of onbewezen, althans, indien het hof van oordeel is dat het Nederlandse recht toegepast dient te worden, het verzoek van de moeder als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, althans het verzoek van de moeder slechts toe te wijzen tot een bedrag van ƒ 80,- subsidiair tot een bedrag van ƒ 163,92 per maand, althans een zodanig bedrag vast te stellen als het hof in goede justitie juist acht. De man stelt dat Australisch recht van toepassing is. Voorts ontkent hij dat hij de verwekker is van [het kind2], omdat hij naar zijn mening geen gemeenschap met de moeder heeft gehad in het conceptietijdvak.
2. De moeder verzoekt de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat hoger beroep als zijnde ongegrond en/of onbewezen van de hand te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3. Ten aanzien van het op de onderhavige kwestie toepasselijke recht overweegt het hof dat, nu Australië geen verdragspartij is bij het Haags Kinderalimentatieverdrag 1956 (Trb. 1956, 144; Nederlandse vertaling: Trb. 1959,20), noch bij het Haags Alimentatieverdrag 1973 (Trb. 1974, 86), artikel 4 lid 1 jo. artikel 3 van het Haags Alimentatieverdrag 1973 bepaalt welk recht toepasselijk is. Hieruit volgt, dat het interne recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde toepasselijk is. Nu de gewone verblijfplaats van [het kind2] Australië is, betekent dit dat in casu Australisch recht van toepassing is.
4. Aangezien de man [het kind2] niet heeft erkend, is de vraag of hij als verwekker kan worden gehouden een bijdrage te leveren in de kosten van haar verzorging en opvoeding.
5. Primair heeft de man slechts gesteld, dat het Australisch recht niet voorziet in een onderhoudsplicht van de man die een kind niet heeft erkend, zonder daarbij aan te geven waarop hij dit baseert. Op grond van het Australisch recht (Child Support Act 1989) is de verwekker van een kind onderhoudsplichtig, zodat deze stelling geen hout snijdt.
6. Subsidiair ontkent de man dat hij de verwekker is van [het kind2]. Naar Australisch recht wordt de man, die minimaal 6 maanden met de moeder ongehuwd heeft samengeleefd, terwijl deze samenleving niet langer dan 10 maanden voor de geboorte van het kind is beëindigd, evenwel vermoed de verwekker te zijn van het uit haar geboren kind:
Family Law Act (1975) §66q: A child born to a woman who, for a period of at least 6 months, ending not more than 10 months before the birth, cohabited with a man to whom she was not married, shall be presumed to be a child of that man.
De man ontkent niet, dat hij met de moeder heeft samengeleefd tot 8 juni 1998, derhalve tot minder dan 10 maanden voor de geboorte van [het kind2]. Op grond hiervan bestaat dan ook het wettelijke vermoeden, dat hij haar verwekker is en derhalve de verplichting heeft bij te dragen in de kosten van haar verzorging en opvoeding. Tegen dit wettelijk vermoeden staat het leveren van tegenbewijs door de vermoede verwekker open:
Family Law Act (1975) § 66v Where the parentage of a child is a question in issue in proceedings under this Act, the court may make an order requiring any person to give such evidence as is material to the question.
Ter zitting heeft de man zijn wens tot het laten verrichten van een bloedonderzoek teneinde duidelijkheid over het vaderschap te verkrijgen, uitgesproken.
6. Op grond van het vorenstaande stelt het hof de man in de gelegenheid middels te verrichten bloedonderzoek aan te tonen dat hij niet de verwekker is van [het kind2]. Daartoe houdt het hof de verdere behandeling van de zaak aan. Gezien het wettelijk vermoeden dat de man de verwekker is van [het kind2] dient hij de aan het bloedonderzoek verbonden kosten voorlopig te dragen.
7. Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
stelt vast dat het Australische recht het toepasselijke recht is;
alvorens verder te beslissen:
stelt de man in de gelegenheid middels bloedonderzoek te bewijzen dat hij niet de vader is van [het kind2], geboren op 21 februari 1999;
verzoekt de meest gerede partij het hof tijdig op de hoogte te stellen van de resultaten van voormeld onderzoek;
houdt de behandeling van de zaak daartoe aan tot zaterdag 30 december 2000 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijge-staan door mr. Verkuil als griffier, en uitge-sproken ter openbare terechtzit-ting van 11 oktober 2000.