ECLI:NL:GHSGR:2000:AA9949

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
357-R-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Koning
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Zeven-Postma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie na echtscheiding met geschil over draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie na een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die op 23 mei 1969 in het huwelijk traden. De partijen hebben op 9 juni 1992 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin de man zich verplichtte om maandelijks een bedrag van ƒ 600,- te betalen als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, vermeerderd met ƒ 900,- voor de vaste lasten. De alimentatie was onderhevig aan wettelijke indexering, maar deze werd uitgesloten in het convenant. De vrouw heeft in 1999 de rechtbank verzocht om de alimentatie te verhogen naar ƒ 1.800,- per maand, wat door de rechtbank werd toegewezen in een beschikking van 24 maart 2000. De man ging hiertegen in hoger beroep, met het verzoek de alimentatie op nihil te stellen.

Tijdens de behandeling van de zaak op 20 september 2000 werd duidelijk dat de vrouw 55 jaar oud is en een bijstandsuitkering ontvangt, terwijl de man, 54 jaar, een eenmanszaak heeft die niet winstgevend is. De man heeft zijn alimentatieverplichtingen tot 1 februari 1999 nagekomen, maar stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen. Hij heeft zijn financiële situatie toegelicht, maar de vrouw betwist dat hij alle relevante informatie heeft verstrekt. Het hof heeft de jaarrekeningen van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet in staat is om de alimentatie te voldoen. De rechtbank had eerder twijfels geuit over de financiële situatie van de man, maar het hof oordeelt dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomsten en lasten reëel zijn.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de man in staat is om alimentatie te betalen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters Koning, Fockema Andreae-Hartsuiker en Zeven-Postma, en is uitgesproken op 18 oktober 2000.

Uitspraak

Uitspraak : 18 oktober 2000
Rek.nummer : 357-R-00
Rek.nr rb. : FA 8320/99
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.L.C.M. Oomen,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.H. van Staden ten Brink.
HET GEDING
De partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgemaakt en op 9 juni 1992 ondertekend. Zij zijn onder meer overeengekomen dat:
de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling zal betalen een bedrag van ƒ 600,- per maand als bijdrage in haar levensonderhoud, vermeerderd met een bedrag van ƒ 900,- per maand voor betaling van de vaste lasten van de vrouw;
voor de toekomst de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 402 A boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt uitgesloten;
ten aanzien van eventuele eigen inkomsten van de vrouw het navolgende geldt:
eigen inkomsten van de vrouw tot ƒ 1.000,- netto per maand hebben geen invloed op de hoogte van de alimentatie;
voor elke ƒ 500,- meer dan ƒ 1.000,- netto per maand zal 25 % van de alimentatie van ƒ 600,- in mindering worden gebracht.
Bij vonnis van 27 juli 1992 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen de partijen, met elkaar gehuwd op 23 mei 1969, de echtscheiding uitgespro-ken, welk vonnis is ingeschreven op 25 augustus 1992.
De vrouw heeft op 9 november 1999 de rechtbank te Rotterdam ver-zocht een door de man te betalen alimentatie voor de vrouw vast te stellen van ƒ 1.800,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij beschikking van 24 maart 2000 heeft de rechtbank de door de man te betalen alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 november 1999 bepaald op ƒ 1.800,- per maand.
Op 22 mei 2000 is de man van die beschikking in hoger beroep gekomen. Hij heeft ver-zocht de beschikking te vernietigen en de alimentatie voor de vrouw op nihil te stellen.
Op 19 juni 2000 heeft de vrouw een verweerschrift inge-diend waarin zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Op 20 september 2000 is de zaak mondeling behandeld.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen de partijen het volgende vast (bedragen op hele guldens afgerond).
1. De vrouw is 55 jaar. Zij is alleenstaand. Zij ontvangt een (aanvullende) bijstandsuitkering. De laatste inwonende meerderjarige zoon is in april 1999 het huis uit gegaan. De behoefte van de vrouw aan alimentatie is niet bestreden. De draagkracht van de man is in geschil.
2. De man, 54 jaar, was tot 12 juni 1997 partner van, tevens aandeelhouder in de Zwitserse rechtspersoon [naam bedrijf] AG. Op 12 juni 1997 is deze AG ontbonden. De man heeft in Nederland zijn eenmanszaak voortgezet. In het handelsverkeer opereert deze eenmansonderneming onder de naam [naam bedrijf] MBA, met als doelomschrijving: advies- en/of trainingsopdrachten en/of interim-management. Deze onderneming is aangesloten bij een keten van zelfstandige consulenten [naam bedrijf] BV, waarin de man 4,8% van het aandelenkapitaal houdt. Deze keten-organisatie is een kostenmaatschappij en maakt geen winst. Blijkens de jaarstukken bedroeg de netto omzet van de onderneming van de man over 1998 ƒ 18.969,-, over 1999 ƒ 22.140,-, en de winst over 1998 ƒ 3.466,-, over 1999 ƒ 3.206,-. De man is hertrouwd. Zijn huidige echtge-note heeft inkomsten waarmee zij volledig in eigen levensonderhoud voorziet. Zij heeft als psychologe een eigen praktijk en is aangesloten bij dezelfde keten-organisatie van zelfstandige consulenten. Alle privé-lasten komen ten laste van de huidige echtgenote van de man. De man heeft slechts zakelijke kosten opgevoerd.
3. De man heeft tot 1 februari 1999 de in het convenant overeengekomen alimentatie voor de vrouw voldaan, en wel naast het bedrag van ƒ 1.500,- per maand (netto) op grond van artikel 1 van het convenant tevens een bedrag van ƒ 300,- per maand ter compensatie van de door de vrouw te betalen inkomstenbelasting.
4. De man heeft in hoger beroep een tweetal grieven aangevoerd die, in onderlinge samenhang bezien, erop neerkomen dat hij onvoldoende draagkracht heeft om alimentatie aan de vrouw te betalen. Hij stelt dat hij voldoende inzicht heeft geboden in zijn financiële situatie. In hoger beroep heeft de man nog zijn jaarrekening 1999 overgelegd, waaruit hij afleidt dat hij geen draagkracht heeft om de vrouw alimentatie te betalen. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij voortdurend probeert om inkomen te verwerven, maar weinig opdrachten binnenhaalt. Hij betwist dat hij gedurende de achterliggende periode een studie gevolgd heeft.
5. De vrouw heeft de grieven van de man gemotiveerd betwist. Zij stelt dat hij relevante financiële gegevens achterhoudt, waardoor zijn draagkracht onduidelijk is. Zo heeft de man tijdens een eerdere procedure tussen de partijen verklaard dat hem een vordering van ƒ 100.000,- ten laste van de Staat is toegewezen door de rechtbank te ’s-Gravenhage. De Staat heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vrouw kan uit de door de man overgelegde bescheiden niet opmaken dat hij het bedrag van ƒ 100.000,- nog verwacht. Voorts stelt zij dat de man nog vorderingen op enkele buitenlandse opdrachtgevers heeft, waaronder de universiteit van Wales. Omtrent deze vorderingen is evenmin iets te vinden in de jaarcijfers. De vrouw wenst opening van zaken. Ter zitting heeft zij de hoogte van de door de man opgevoerde bedrijfslasten betwist. Zij vindt de opgevoerde kantoorkosten, afschrijvingen en representatiekosten onredelijk hoog.
6. Ter zitting heeft de man verklaard dat de vordering van ƒ 100.000,- ten laste komt van de Staat, de universiteit van Wales en een Duits onderwijsinstituut als voormalige opdracht-gevers en ten behoeve van verscheidene opdrachtnemers. Slechts circa ƒ 20.000 van de vordering komt de man zelf toe. Van die ƒ 20.000,- dient de man zijn advocaatkosten en een aandeel aan de overkoepelende organisatie te betalen. De zaak loopt nog in hoger beroep. Het hof zal de vordering niet in aanmerking nemen bij de bepaling van de draagkracht van de man, nu onzeker is of hij het bedrag ooit zal ontvangen.
7. De beoordelingsverklaring van de jaarrekening van de man door accountantskantoor J.H. Niekoop te Rotterdam, waarin onder meer wordt gemeld dat “de jaarrekening is opgesteld onder uw verantwoordelijkheid” en dat “door de aard en omvang van hun werkzaamheden deze slechts kunnen resulteren in een beperkte mate van zekerheid omtrent de getrouwheid van de jaarrekening” en dat “de mate van zekerheid lager is dan aan een accountantsverklaring kan worden ontleend” acht het hof de beste verklaring die de man voor zijn eenmanszaak kon krijgen. De door de rechtbank daarover uitgesproken twijfel is misplaatst bij het ontbreken van aanwijzingen dat de man inkomen of vermogen zou verdoezelen.
8. Het hof is van oordeel dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet meer inkomsten heeft dan uit de jaarrekeningen 1998 en 1999 volgt. Het hof acht de door de man opgevoerde bedrijfslasten niet bovenmatig, nu een ondernemer deze kosten ook dient te maken teneinde voor zijn bedrijf opdrachten te verwerven, al krijgt hij die niet. Voorts is het hof genoegzaam gebleken dat de man zich voldoende inzet om inkomsten te verwerven.
9. Het hof is van oordeel dat - zelfs indien rekening wordt gehouden met de indirecte voordelen van een eenmansbedrijf en een eventueel mogelijke besparing van kosten - niet aannemelijk is geworden dat de man in staat is alimentatie aan de vrouw te voldoen. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koning, Fockema Andreae-Hartsuiker en Zeven-Postma, bijge-staan door mr. Philippa als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 18 oktober 2000.
Wegens afwezigheid niet ondertekend door de griffier.