ECLI:NL:GHSGR:2000:AA9978

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
531-R-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Koning
  • C. Zeven-Postma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van een minderjarig kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en de moeder van een minderjarig kind, geboren op 9 november 1994. De moeder, verzoeker in hoger beroep, had het ouderlijke gezag over het kind. Bij beschikking van de rechtbank te Breda op 23 juni 1997 was een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader recht had op omgang met het kind gedurende vier uren per veertien dagen. De vader verzocht de rechtbank te Rotterdam om wijziging van deze regeling, maar zijn verzoek werd afgewezen. De moeder had ook een verzoek ingediend tot stopzetting van de omgangsregeling, wat eveneens werd afgewezen. Hierop ging de moeder in hoger beroep op 14 juli 2000, met het verzoek om de eerdere beschikking te vernietigen en haar verzoek tot stopzetting alsnog in te willigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2000, verscheen de moeder niet, en haar advocaat verzocht het hof om een beschikking op basis van de stukken, aangezien de vader had aangegeven geen verweer te voeren. Het hof oordeelde dat de moeder door niet te verschijnen, zelf een situatie had gecreëerd waarin het niet mogelijk was om meer te weten te komen over de feiten en haar argumenten. Het hof concludeerde dat er geen wettelijke grond was om de omgang tussen de vader en het kind te staken, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

De beslissing werd genomen door de rechters M. de Bruijn-Lückers, A. Koning en C. Zeven-Postma, en werd uitgesproken op 8 november 2000.

Uitspraak

Uitspraak : 8 november 2000
Rek.nummer : 531-R-00
Rek.nr rb. : 99-5536
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.G. Cantarella,
tegen
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
HET GEDING
Het ouderlijke gezag over het op 9 november 1994 uit de relatie van de ouders geboren kind [naam kind] berust bij de moeder. Bij beschikking van de rechtbank te Breda van 23 juni 1997 is een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader gerechtigd is tot omgang met [het kind] gedurende vier uren per veertien dagen op zaterdag of zondag, door de partijen in nader onderling overleg vast te stellen.
De vader heeft de rechtbank te Rotterdam verzocht de beschikking van 23 juni 1997 te wijzigen en te bepalen dat hij eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur gerechtigd is tot omgang met [het kind]. Ter terechtzitting van 7 september 1999, alwaar de moeder niet is verschenen, heeft haar advocaat, mr. P. Vermeulen, een zelfstandig verzoek tot stopzetting van de omgangsregeling aan de rechtbank gedaan.
Bij beschikking van 18 mei 2000 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging van de vastgestelde omgangsregeling afgewezen. Tevens is het verzoek van de moeder tot stopzetting van de omgangsregeling afgewezen.
De moeder is op 14 juli 2000 van die beschikking in hoger beroep geko-men en heeft ver-zocht de beschikking, voor zover daarbij haar verzoek tot stopzetting van de omgangsregeling is afgewezen te vernietigen, en haar in eerste aanleg gedane verzoek alsnog in te willigen.
De advocaat van de vader, mr. K.F.J.P. Klep, heeft bij brief van 6 september 2000 aan het hof bericht dat de vader om financiële en emotionele redenen het niet meer kan opbrengen om de strijd om de omgangsregeling voort te zetten, en dat hij heeft besloten in deze procedure geen verweer te voeren.
Op de dag van de mondelinge behandeling, 25 oktober 2000, is om 11.08 uur ter griffie van het hof een faxbericht ingekomen van mr. J.FJ. van den Hoek, advocaat te Spijkenisse, die daarin schrijft dat de moeder hem heeft medegedeeld dat zij de psychische belasting van nog een mondelinge behandeling niet meer aankan. De raadsman acht zijn aanwezigheid ter zitting weinig zinvol, nu de inhoud van het hoger beroep voor zich spreekt. Hij verzoekt het hof een beschikking op de stukken te geven, nu de wederpartij zich niet blijkt de verzetten tegen het in hoger beroep verzochte. Aangezien de raadsheren in zitting waren, heeft het faxbericht hen eerst om 13.15 uur bereikt. Voor de behandeling te 14 uur is alleen de vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, verschenen.
BEOORDELING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
1. Het hof is van oordeel dat de moeder, door twee maal niet ter zitting te verschijnen, zelf zonder noodzaak een situatie heeft gecreëerd waarin het niet mogelijk is meer te weten te komen over de feiten en over haar argumenten om de omgang tussen de vader en [het kind] stop te zetten. Een mondelinge behandeling dient vooral om de partijen in de gelegenheid te stellen om in persoon een aanvulling te geven op het door een procureur ingediende beroep- of verweerschrift.
2. Uit het rapport van de raad voor de kinderbescherming van 20 december 1999 naar aanleiding van een onderzoek, ingesteld nadat de moeder de rechtbank had verzocht de omgang te beëindigen, blijkt niet dat omgang met de vader niet in [het kind]s belang is. De door de moeder voor haar verzoek aangevoerde gronden en feitelijke stellingen betreffen slechts haar eigen verhouding tot de vader en niet de belangen van [het kind]. In hoger beroep heeft de moeder niets nieuws aangevoerd en geen andere feiten vermeld dan de rechtbank heeft afgewogen.
3. Evenmin als de rechtbank ziet de hof een wettelijke grond om de omgang tussen de vader en [het kind] te staken, zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Koning en Zeven-Postma, bijge-staan door mr. Souren-Cramer als grif-fier, en uitge-sproken ter openbare terechtzit-ting van 8 november 2000.