ECLI:NL:GHSGR:2000:AB0083

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
692-H-99
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Schuering
  • M. de Bruijn-Lückers
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over een minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep betreffende het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in een eerdere procedure een omgangsregeling met de moeder, verweerder in hoger beroep, maar er waren zorgen over de naleving van deze regeling. Op 29 december 1999 gaf het hof een tussenbeschikking waarin de raad voor de kinderbescherming werd verzocht om een onderzoek te verrichten naar de wenselijkheid van het voortduren van het gezamenlijk gezag. Het hof vroeg specifiek of de partijen in staat waren om werkbare afspraken te maken en of zij deze afspraken zouden naleven.

De raad voor de kinderbescherming heeft op 27 maart 2000 een rapport uitgebracht, dat op 3 april 2000 door het hof is ontvangen. In dit rapport concludeerde de raad dat het niet in het belang van het kind was om het gezamenlijk gezag voort te zetten. De vader hield zich niet aan de omgangsregeling en stelde de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder ter discussie. Bovendien belastte hij het kind met zijn negatieve gevoelens over de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2000 heeft de raad zijn standpunt herhaald, en er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden leiden.

Op basis van deze bevindingen heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen. De beslissing werd genomen op 28 juni 2000, waarbij het hof ook het meer of anders verzochte afwees. De uitspraak werd gedaan door de rechters A. Schuering, M. de Bruijn-Lückers en J. Jansen, met mr. Louwinger-Rijk als griffier.

Uitspraak

Uitspraak : 28 juni 2000
Rek.nummer: 692-H-99
Rek.nr.rb.: FA 98-5566
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.G. Schnoor,
tegen
[naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.F. Laning.
HET VERDERE VERLOOP VAN HET GEDING
Op 29 december 1999 heeft het hof een tussenbeschikking gegeven, waarbij de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage werd verzocht een onderzoek als omschreven in de tussenbeschikking te verrichten en het hof daaromtrent voor 25 maart 2000 te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak werd pro forma aangehouden tot 25 maart 2000 en voorts werd iedere beslissing aangehouden.
Op 3 april 2000 heeft het hof een rapport van de raad voor de kinderbescherming ontvangen.
Op 26 mei 2000 heeft het hof een brief met bijlage van de raadsman van de vader ontvangen.
Op 26 mei 2000 heeft het hof een faxbericht van de raadsvrouwe van de moeder ontvangen.
Op 31 mei 2000 is de zaak mondeling behandeld.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 29 december 1999 de raad voor de kinderbescherming verzocht te onderzoeken of het wenselijk is om het gezamenlijk gezag over [het kind] te laten voortduren, of partijen in staat zijn daartoe werkbare afspraken te maken en of verwacht mag worden dat partijen de aldus gemaakte afspraken zullen naleven.
2. De raad voor de kinderbescherming heeft op 27 maart 2000 een rapport uitgebracht, dat door het hof op 3 april 2000 is ontvangen. De raad concludeert in zijn rapport dat het niet in het belang van [het kind] is, het gezamenlijk gezag nog langer te laten voortduren. Vader houdt zich niet aan de omgangsregeling, trekt moeders opvoedkundige kwaliteiten in twijfel en stelt zich controlerend op. Hij belast [het kind] met zijn negatieve gevoelens ten opzichte van moeder. Van vader kan niet verwacht worden dat hij samen met moeder in staat is afspraken te maken in het kader van verantwoord gezamenlijk gezag. Ter zitting bij het hof heeft de raad dit standpunt staande gehouden. Ter zitting is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden.
3. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, de Bruijn-Lückers en Jansen, bijgestaan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2000.