ECLI:NL:GHSGR:2000:AB0134

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
176-H-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • A. Koning
  • P. Pannekoek-Dubois
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in omgangsregeling na verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 juli 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot omgang met zijn zoon, geboren op 8 juni 1988. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 januari 2000, waarin de rechtbank zich onbevoegd had verklaard om van het verzoek van de vader kennis te nemen. De moeder, die met het kind in Spanje verblijft, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

De vader heeft gesteld dat de moeder en het kind in Nederland ingeschreven staan en dat zij regelmatig Nederland bezoeken. De moeder heeft echter aangevoerd dat zij sinds oktober 1997 met het kind in Spanje verblijft en dat het kind daar naar school gaat. Tijdens de zitting heeft de moeder documenten overgelegd ter onderbouwing van haar stelling.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Spanje hebben, op basis van de overgelegde schoolrapporten en andere documenten. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van het verzoek van de vader kennis te nemen, aangezien Spanje partij is bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961.

De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarmee het verzoek van de vader tot omgang met zijn zoon werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door de rechters Fockema Andreae-Hartsuiker, Koning en Pannekoek-Dubois, met mr. Oostveen als griffier.

Uitspraak

Uitspraak : 5 juli 2000
Rek.nr. : 176-H-00
Rek.nr. rb.: 99-3320
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. A.H. Westendorp.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder], verblijvende op een voor het hof onbekend adres in Spanje,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. C.M. Schouten.
PROCESVERLOOP
De vader is op 17 maart 2000 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 januari 2000 waarbij de rechtbank te 's-Gra-ven-hage, op een verzoek van de vader tot een omgangsre-geling met zijn zoon [naam kind] (hier-na: [naam kind]), geboren op 8 juni 1988, zich na verweer van de moe-der onbe-voegd heeft verklaard om van dat verzoek kennis te ne-men.
De moeder heeft een ver-weer-schrift ingediend.
Namens de vader is bij het hof een brief met bijlagen ingeko-men, geda-teerd 18 mei 2000.
Namens de moeder is bij het hof een brief ingekomen, gedateerd 19 mei 2000.
Van de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage is bij het hof een brief ingekomen gedateerd 26 mei 2000, onder meer inhou-dende dat de raad in deze zaak geen rapporten en/of adviezen heeft uitge-bracht.
Op 31 mei 2000 is de zaak mondeling behandeld. Als belang-hebbenden zijn verschenen: de vader en zijn procu-reur en de procureur van de moeder. [naam kind] en de moeder zijn, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de volgende feiten als niet of onvoldoende weersproken tussen de partijen vaststaan.
[naam kind] is geboren uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder. De vader heeft [naam kind] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [naam kind], die rechtens en feitelijk bij haar verblijft.
Bij beschikking van 18 oktober 1996 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage - met wijziging van haar beschikking van 25 ok-to-ber 1990 - de vader het recht op omgang met [naam kind] ontzegd voor een periode van twee jaar, welke periode op 18 oktober 1998 is verstreken.
DE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, die afhangt van de gewone verblijfplaats van [naam kind] in de zin van artikel 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961 (het verdrag). De vader beroept zich op het [adres moeder] van de moeder; de moeder stelt dat de gewone verblijfplaats van haar en van [naam kind] in Spanje is.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot omgang met [naam kind] alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. De moeder verzoekt de bestreden be-schik-king te bekrachtigen.
3. De vader heeft ter terechtzitting erkend dat hij "van horen zeggen" weet dat de moeder en [naam kind] sinds oktober 1997 in Spanje ver-blijven, doch stelt dat voor hem dat verblijf niet vaststaat omdat bewijs daarvan voor hem ontbreekt, ter-wijl de moeder en [naam kind] in het Neder-landse bevol-kings-register staan inge-schre-ven en onge-veer vier maal per jaar een week lang Neder-land be-zoe-ken. Hij biedt bewijs door getui-gen aan van die bezoeken.
4. De moeder stelt dat zij, hoewel formeel domici-lie hebbend in Neder-land, sinds oktober 1997 met [naam kind] in Spanje ver-blijft, waar [naam kind] sinds-dien ook school gaat. Ter sta-ving zijn ter terechtzit-ting enkele documenten in kopie overgelegd. Volgens de moeder gaat zij gemid-deld eens per jaar met [naam kind] naar Neder-land voor een bezoek aan haar ouders.
5. Het hof concludeert op grond van deze documenten - waaron-der schoolrap-porten van [naam kind] van de cursus-jaren 1998-1999 en 1999-2000 van een Spaan-se school met goede cij-fers voor Spaans - dat [naam kind] sinds geruime tijd in Spanje school -gaat. Hiermee staat voor het hof vast dat de moeder en [naam kind] hun gewone ver-blijf in Spanje hebben.
6. Het bewijsaanbod van de vader ten aanzien van de frequentie van het bezoek van de moeder en [naam kind] aan Nederland, passeert het hof als niet ter zake dienende.
7. Aangezien ook Spanje partij is bij het Haagse Kinderbe-scher-mingsverdrag van 1961, is de Neder-landse rechter niet be-voegd om van het verzoek van de vader kennis te nemen. De bestreden be-schikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsui-ker, Koning en Panne-koek-Dubois, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re te-rechtzit-ting van 5 juli 2000.