rolnummer 2200159499
parketnummer 1100524098
datum uitspraak 13 april 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's -GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 24 juni 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de penitentiaire Inrichting "De Dordtse Poorten" te Dordrecht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 10 januari 2000 "en 30 maart 2000.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 4, 5 en 9 is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.
hij op 9 september 1998 te Dordrecht met het oogmerk van wederechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (dames)fiets (type Scout, kleur donkerblauw) toebehorende aan [slachtoffer] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] (met een klauwhamer op het (achter)hoofd en tegen de linkerschouder heeft geslagen;
3.
hij op 29 juli 1998 et Dordrecht op de openbare weg , het fiets- en voetpad in het verlengde van de Troelstraweg, gelegen tussen de Zuidendijk en de Karel Doormanweg, met het oogmerk van wederechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, inhoudende onder meer een geldbedrag van ongeveer F175,- en een telefoonkaart en een portemonnee en een linnen tasje en twee plastic tasje(s) en een balpen toebehorende aan [slachtoffer] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te berieden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte [slachtoffer] meerdere malen (met een klauwhamer) op /tegen (de linkerzijkant van) het hoofd, heeft geslagen;
6.
hij op of omstreeks 29 december 1997 of 30 december 1997 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederechtelijke toeëigening in een woning aan de Eisingahof (nr. 17) heeft weggenomen een kleurentelevisie (merk Grundig) en een afstandsbediening (merk Grundig) en een vidoeorecorder (merk Philips) en een vidoeorecorder (merk JVC) en een fax (merk Panasonic) toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming, namelijk door op het balkon van die woning te klimmen en via een openstaand raam in die woning binnen te klimmen;
7.
hij op 10 maart 1998 te Dordrecht ij de gemeenschappelijke hal en/of liftruimte van een flatgebouw aan de Kapteynweg, met het oogmerk van wederrechtelijke teoeigening heeft weggenomen een (boodschappen)tas , inhoudende onder meer een handtas, inhoudende onder meer een portemonnee met een geldbedrag vaqn ongeveer F335,- en pasje(s) toebehorende aan [slachtoffer] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hier in bestond dat hij verdachte die [slachtoffer] (met een voorwerp) op/tegen het hoofd heeft geslagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezen verklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 en 7. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd.
3.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
6.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte is in eerste aanleg terzake 5, 6, 7 en 9 tenlastegelegde veroordeeld voor de tijd van 12 jaren met aftrek van beslissing omtrent de vorderingen van de nader in het vonnis omschreven.
van het onder 1, 2, 3, tot een gevangenisstraf voorarrest, en met benadeelde partijen als
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 jaar met aftrek van voorarrest, en voorts heeft de advocaatgeneraal zich wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en aan een drietal gewelddadige berovingen. Bij deze berovingen heeft de verdachte vrouwelijke slachtoffers mishandeld door hen op hun hoofd te slaan. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten veelal nog lang onder de psychische en fysieke gevolgen ervan kunnen lijden. Bovendien veroorzaken feiten als het bewezenverklaarde grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het d.d. 22 oktober 1998 omtrent de verdachte door de reclassering uitgebrachte voorlichtingsrapport alsmede van het rapport d.d. 16 november 1998 van Th.J.G. Bakkum, districtpsychiater. Voorts houdt het hof rekening met het rapport dat op 17 februari 1999 is opgemaakt door J.R. Haas, psychiater en J.K. Kruyt, psycholoog. Blijkens dit rapport is er bij de verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Op grond hiervan kunnen de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Mede gelet op het bovenstaande en op de aard van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel, dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering en tot schadevergoeding
[betrokkene] heeft zich als nabestaande van [benadeelde partij] als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 7.795,18.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken terzake van het onder 4 tenlastegelegde, dient de vordering van de benadeelde partij tot
vergoeding van de ten gevolge van de onder feit 4 geleden schade, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft moeten maken in verband met zijn verdediging tegen die vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2, 4, 5 en 9 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht,
voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. Horstink, Van der Bruggen en Gerretsen-Visser, in bijzijn van de griffier mr. Bakker.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2000.