Rolnummer 2200086700
Parketnummer 1100521099
Datum 20 oktober 2000
Tegenspraak
GERECHTSHOF TE s-'GRAVENHAGE
Meervoudige kamer voor strafzaken
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 14 maart 2000 in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [...] 1958,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "De Schie"
te Rotterdam
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2000.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hij op 03 juli 1999 te Sliedrecht opzettelijk [slachtoffer] ban het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een revolver meerdere malen (telkens) op de rug en hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet 'geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden
die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet
aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een
aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is door de psychiater P.K.J. Ronhaar en door de psycholoog F.A.M.M. Koenraadt van het pieter Baan Centrum een rapport gedateerd 14 februari 2000 opgemaakt. De conclusies van dit rapport luiden: Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de ondergetekenden, dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.. Genoemde rapporteurs hebben ter terechtzitting van het hof van 6 oktober 2000 als getuigen-deskundige deze conclusies nader toegelicht. Voorts is over verdachte op 1 oktober 1999 een rapport door de psychiater A.M.H. van Leeuwen opgemaakt. Dit rapport concludeert onder meer dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond (en) en dat het tenlastegelegde de verdachte kan worden toegerekend.
De raadsman heeft namens de verdachte een beroep op psychische overmacht gedaan. Dit beroep is, zakelijk weergegeven, gemotiveerd met de stelling dat verdachte ten tijde van het schieten geestelijk in een zodanige toestand van angst - voortkomende uit herhaalde diepgewortelde problemen tussen verdachte en het slachtoffer waaronder een eenmalig sexueel misbruik in het verleden - verkeerde dat hij niet meer over zijn vrijheid van wilsbepaling beschikte en daardoor niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. In dit verband heeft de raadsman het hof verzocht alsnog. De psychiater Van Leeuwen of een andere psychiater, eventueel van het PBC, de vraag te doen beantwoorden welke psychische en/of sociale factoren of omstandigheden op verdachte ten tijde van het feit van invloed kunnen zijn geweest. Deze vraag zou, aldus de raadsman, bij voorkeur aan de psychiater Van Leeuwen moeten worden voorgelegd, omdat deze op blz. 9 van zijn voormelde,rapport melding maakt van de mogelijkheid van een "acute dissociatieve reactie" bij verdachte - zulks op basis van de door 'verdachte aan deze psychiater verstrekte informatie aangaande zijn psychische gesteldheid ten tijde van het plegen van het delict, te weten dat hij zich niets kan herinneren van het lossen van de fatale schoten - waardoor hij niet geweten of beseft zou hebben dat hij geschoten heeft.
Het hof verwerpt het beroep op psychische overmacht; het acht niet aannemelijk dat daarvan bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte wist en besefte dat hij een vuurwapen binnen bereik had, dat heeft gepakt en dat hij meermalen op zijn broer heeft geschoten. Niet aannemelijk is dat het slachtoffer méér deed dan buiten op verdachte wachten terwijl hij daarbij een bijl vast hield, zulks nadat verdachte hem de woorden had toegevoegd: "Joh, ik kom er toch wel uit want ik haal de sleutels op en rij gewoon tegen je auto aan." Een zodanige psychische dwang dat deze door verdachte in redelijkheid en zonder andere - proportionele en subsidiaire - mogelijkheden om de conflictueuze relatie met zijn broer op te lossen niet kon worden weerstaan, is uit het onderzoek ter terechtzitting geenszins aannemelijk geworden. In het bijzonder kan deze ook niet zijn gelegen in een acute dissociatieve reactie bij verdachte. Dit begrip is overigens volgens de getuigen-deskundige anders dan de dissociatieve stoornis niet in de enige psychiatrische classificatie bekend. Voorts hebben de genoemde getuigen-deskundige desgevraagd verklaard in hun onderzoek van verdachte geen enkele aanwijzing van dissociatieve stoornissen, ook niet ten tijde van het plegen van het feit, bij verdachte te hebben gevonden. Een mogelijk zich thans niet meer herinneren van het pakken van het vuurwapen en het daarmee op het slachtoffer schieten laat zich volgens deze deskundigen overigens verklaren door een na het feit optredend "verdringingsproces" leidend tot het zich niet meer herinneren, dat - zoals in casu - na een schaamtevolle of pijnlijke gebeurtenis kan ontstaan. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk het onderzoek te heropenen voor een nader deskundigenonderzoek. Het verzoek wordt dus afgewezen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat - generaal heeft tevens gevorderd dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven revolver, merk Smith Wesson en achttien patronen, merk Magnum, zullen worden onttrokken aan het' verkeer alsmede de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kleding en schoenen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Het hof heeft in hoger -beroep 'de op te leggen straf -bepaald -op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en -de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gemeend een slepende ruzie met zijn broer over het parkeren van auto's te moeten beslechten door zijn broer - die zich in het conflict overigens ook niet onbetuigd heeft gelaten en de verdachte met een bijl bij zijn auto stond op te wachten - dood te schieten. Verdachte heeft een geladen revolver uit zijn slaapkamer gepakt en is hiermee naar buiten gelopen. hij heeft vervolgens diverse malen op het slachtoffer geschoten, onder andere in de rug en het hoofd, als gevolg waarvan bet slachtoffer is overleden. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan doodslag, hetgeen één van de ernstigste geweldsdelicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Een delict als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Voorts is een dergelijk feit bijzonder schokkend voor de nabestaanden.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum Psychiatrische Observatiekliniek van het gevangeniswezen) te Utrecht, d.d. 14 februari 2000 betreffende de verdachte, opgemaakt door F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog en P.K.J. Ronhaar, psychiater, en maakt de conclusie van dit rapport - kort gezegd daarop neerkomende dat het feit de verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend tot de zijne. Het haf heeft tevens acht geslagen op het voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland arrondissement Dordrecht van 28 september 1999 alsmede op het rapport betreffende verdachte van 1 oktober 1999, opgesteld door Prof. dr. A.M.H. van Leeuwen, psychiater.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de revolver merk Smith Wesson, kleur zwart, en achttien patronen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten één shirt, kleur wit; één trainingsbroek, kleur grijs; ondergoed, kleur groen en sportschoehen, kleur zwart, dienen te worden teruggegeven aan verdachte, zijnde degene bij wie dit voorwerp in beslag is genomen en die redelijkerwijs als Iechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de revolver, merk Smith Wesson, kleur zwart, en achttien patronen.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten één shirt, kleur wit; één trainingsbroek, kleur grijs; ondergoed, kleur groen en sportschoenen, kleur zwart aan verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs Ritter, Suyver en Teulings, in bijzijn van de griffier mr Kleijne.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting ven het hof van 20 oktober 2000.