ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9718

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
992694199
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. von Brucken Fock
  • M. Stoker-Klein
  • J. Bijloos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot doodslag met brandstichting in Voorburg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 oktober 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 3 november 1999 in Voorburg met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven beroofd door benzine over hem te gooien en deze in brand te steken. Daarnaast heeft hij geprobeerd om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven door ook hen met brand te bedreigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van andere personen in de nabijheid en dat hij zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat ook zij door de brand zouden worden getroffen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen, evenals de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. Het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet als 'rechtstreekse schade' kon worden aangemerkt. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder lucifers en een jerrycan, zijn verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rolnummer 2200123000
Parketnummer 0992694199
Datum uitspraak 20 oktober 2000
Tegenspraak
GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 9 mei 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] (Suriname) op [...] 1996,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zoetermeer te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2000.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE
1.
hij op 03 november 1999 te Voorburg opzettelijk met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), na benzine over die [slachtoffer 1] te hebben gegooid (vervolgens) een brandende lucifernaar die [slachtoffer 1] gegooid, waardoor die benzine is gaan branden en die [slachtoffer 1] in brand is gekomen te staan en zodanig is verbrand, dat tengevolge daarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 03 november 1999 te Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet na benzine in de ruimte waarin zich die [slachtoffer 2] bevond te hebben gegooid, vervolgens een brandende lucifer in de ruimte waarin zich die [slachtoffer 2] bevond, heeft gegooid, waardoor die benzine si gaan branden en die [slachtoffer 2] gedeeltelijk in brand is komen te staan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 03 november 1999 te Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet na benzine in de ruimte waarin zich deze [slachtoffer 3] bevond te hebben gegooid, vervolgens een brandende lucifer in de ruimte waarin die [slachtoffer 3] zich bevond, heeft gegooid waardoor die benzine is gaan branden en die [slachtoffer 3] gedeeltelijk in brand is komen te staan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in debewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Voorbedachte raad en (voorwaardelijk) opzet
Het enkele feit dat in het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 12 april 2000 is geconcludeerd dat de bewezenverklaarde feiten hem slechts in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend sluit de aanwezigheid van voorbedachte rade en (voorwaardelijk) opzet niet uit. Het hof wijst in dit verband op de verklaring van de psycholoog C Moerland in genoemd rapport dat er bij de verdachte sprake is geweest van "enig intentioneel, reflexief besef". Deze mate van besef, bezien in het licht van de door de verdachte verrichte' voorbereidingshandelingen acht het hof toereikend om voorbedachte rade en (voorwaardelijk) opzet bewezen te kunnen achten. De overige inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, voorzover daarnaar door de raadsvrouw van de verdachte wordt verwezen, biedt onvoldoende grondslag voor een andersluidend oordeel.
Het hof acht ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde opzet in de vorm van voorwaardelijk opzet aanwezig. Uit zijn
verklaring ter zitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte wist dat er zich in het kantoor van het slachtoffer [slachtoffer 1] dan wel in de aangrenzende ruimte regelmatig ook andere personen bevonden en hij heeft kort voordat hij benzine heeft gegooid over die [slachtoffer 1] die zich in zijn kantoor bevond, gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich daar bevonden. Door benzine te gooien over die [slachtoffer 1 ] in de ruimte waarin deze zich bevond en vervolgens een lucifer naar die [slachtoffer 1] te gooien, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat ook andere personen door de gevolgde brand dodelijk zouden worden getroffen en was aldus zijn opzet voorwaardelijk op dat gevolg gericht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: Moord
Feit 2 primair en 3primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van het voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis en tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij. Tevens heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De advocaat-generaal mr. Wesselink heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft hij de terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd gevorderd. Daarnaast heeft hij gevorderd dat ten aanzien van het inbeslaggenomene en de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank zal worden beslist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft door het stichten van brand [slachtoffer 1] vermoord en getracht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven. De dood van het slachtoffer heeft voor diens levenspartner en zijn verdere nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Voorts valt te verwachten dat de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Dergelijke feiten schokken bovendien de rechtsorde.
Met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Omtrent de persoon van verdachte is op 12 april 2000 rapport uitgebracht door C. Moerland, psycholoog en T.A. Wouters, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, insamenwerkingmet de overige leden van het onderzoekend team.
Dit rapport houdt als conclusie en advies onder meer in:
"Onderzochte was ten tjjde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten -indien bewezen- hem slechts in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis die gepaard gaat met ernstige stoornissen in de gevoels- en drifthuishouding. Het tenlastegelegde wordt verondersteld te hebben plaatsgevonden als een doorbraak van langdurig opgekropte woede. Gelet op de persoonlijkheidsstoornis is het zeer waarschijnlijk te achten dat bij deze doorbraak sprake moet zijn geweest van een sterk vernauwd bewustzijn. Betrokkene is zich niet bewust van de ernst van de stoornis. Het gevaar voor herhaling op langere termijn is zeker aanwezig. Het onderzoekend team adviseert uw college om aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen".
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare. Gezien de ernst van de delicten zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen, aangezien de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eisen.
Uit het rapport leidt de rechtbank af dat verdachte een intensieve en langdurige behandeling behoeft. Om de kans van slagen van een dergelijke behandeling zo groot mogelijk te maken, zou een zo spoedig mogelijk begin daarvan geïndiceerd zijn.
Hoewel de rechtbank hecht aan een zo spoedig mogelijk begin van de behandeling, kan de rechtbank niet voorbijgaan aan de ernst van de gepleegde feiten die een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Nu de mogelijkheid bestaat dat verdachte, nadat een derde van de opgelegde straf ten uitvoer is gelegd, in een justitiële inrichting voor verpleging van terbeschikkinggestelden kan worden geplaatst, zal de rechtbank - gelet op het vorenoverwogene - de verdachte veroordelen tot de straf en maatregel zoals door de officier van justitie"is gevorderd.
Het hof neemt deze gronden voor de oplegging van na te noemen straf en maatregel over.
Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten lucifers, een jerrycan
en een emmer ' zie. respectievelij k de nummers 2, 3 en 4 van de aan de dit arrest gehechte Beslaglijst), zullen worden verbeurdverklaard, nu met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van de,bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening' gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 inbeslaggenomen voorwerp, te weten een videoband, behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.
Vordering tot schadevergoeding
[verdachte] ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. A. Wladimiroff, advocaat te 's-Gravenhage, die door de rechtbank niet ontvankelijk is verklaard in haar vordering, heeft zich in hoger beroep wederom als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en heeft -stellende dat zij door het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde feit rechtstreekse schade heeft geleden- terzake van immateriële schade een bedrag van f 20.000,= gevorderd.
Hoewel aannemelijk is, dat de kennisneming van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en vervolgens de aanblik van het toen nog in leven zijnde slachtoffer, haar levenspartner, grote invloed heeft gehad, en nog heeft, op de psychische gezondheidstoestand van de benadeelde partij, in verband waarmee zij thans een psychiatrische c.q. psychotherapeutische behandeling ondergaat, kan niet worden gezegd dat zij is getroffen in enig belang dat door de met dat feit overtreden strafbepaling (moord) wordt beschermd en dat sprake is van "rechtstreekse schade" in de zin van artikel Sla, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwijst naar HR 10 juni 1997, NJ 1998, S4 en de in dat arrest opgenomen wetsgeschiedenis. Strafbepalingen als moord en doodslag beschermen blijkens die wetsgeschiedenis niet in een zo rechtstreekse zin de lichamelijke integriteit van anderen dan het overleden slachtoffer zoals door de benadeelde partij is gesteld dat met vrucht een verzoek tot schadevergoeding op artikel Sla van het Wetboek van Strafvordering kan worden gebaseerd.
Het hof zal derhalve evenals de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft moeten maken in verband met zijn verdediging tegen die vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 289 vanhet Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurd de voorwerpen vermeld onder de nummers 2 (lucifers), 3 (jerrycan) en 4 (emmer, kleur grijs, 4 liter) van de aan dit arrest gehechte Beslaglijst.
Gelast de teruggave van het voorwerp vermeld onder nummer 1, te weten een videoband, van de aan dit arrest gehechte Beslaglijst aan de rechthebbende.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte in verband met de verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. Von Brucken Fock, Stoker-Klein en Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. Van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 oktober 2000.