Rolnummer 2200119100
Parketnummers 0975728799 en 0990360299
Datum uitspraak 16 oktober 2000
Tegenspraak
GERECHTSHOF TE s-GRAVENHAGE
Meervoudige kamer voor strafzaken
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 21 april 2000 in de gevoegde strafzaken tegen
[verdachte]
geboren te Paramaribo (Suriname) 1954,
adres: [adres] te Rotterdam,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
“Noordsingel” te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 25 september 2000 en 2 oktober 2000.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde feit
4.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde onder meer aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging omdat geen, dan wel onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid dat iemand anders als verdachte zou moeten worden aangemerkt terwijl daar, gelet op de onderzoeksresultaten wel aanleiding voor was.
4.2
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hierbij, dat ter terechtzitting in hoger beroep in geen enkele zin aannemelijk is
geworden dat de politie bij de opsporing reële onderzoeksmogelijkheden in de richting van een andere verdachte heeft laten liggen.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3. is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE:
1.
hij omstreeks 03 oktober 1999 te ’s-Gravenhage, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer 1] met een snoer de keel dichtgesnoerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 19 november 1998 te Zwijndrecht [slachtoffer 2], hoofdagent van politie Zuid-Holland- Zuid, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde dreigend de woorden toegevoegd: “Ik maak jou kapot”en “Ik kom naar jullie toe om jullie dood te maken” en “Jullie komen niet weg van mij”, “Ik zal er ook achter komen waar jij woont, hond” en “Ik maak ook politiemensen dood, jij hond”;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Toelichting op de bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde feit
7.1
Het hof stelt voorop dat het hof er veronderstellenderwijs van is uitgegaan dat de verdachte familieleden van het slachtoffer
niet reeds met haar dood heeft gecondoleerd, voordat de familieleden van derden vernamen dat zij was overleden.
7.2
Het hof overweegt voorts het volgende:
1. De verdachte heeft aanvankelijk op 18 oktober 1999 bij de politie verklaard dat hij op 30 of 31 september 1999 voor het laatst in [adres] bij het slachtoffer aan de deur is geweest, doch dat hij bij die gelegenheid de
woning niet heeft betreden.
2. Vervolgens heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 30 september 1999 bij het slachtoffer aan de deur is geweest en dat hij bij nader inzien binnen is geweest in de woning.
Op grond van de onder 2. vermelde verklaring beschouwt het hof de onder 1. vermelde verklaring als een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte bedoeld om de waarheid, te weten dat hij [slachtoffer 1] heeft gedood, te bemantelen.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden
die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een
aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2. : Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
11.1
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1. en 2. tenlastegelegde en de onder 3. tenlastegelegde eenvoudige belediging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis, en tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
11. 2
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1. en 2. tenlastegelegde en de onder 3. tenlastegelegde belediging van een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van f 10.561,67 en dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd tot eenzelfde bedrag, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het onder 1 genoemde geld en de onder 1 genoemde kleding, alsmede de voorwerpen genoemd onder 3, 4, 11, 12, 18 tot en met 28, 31, 33, 34, 39, 52, 53, 55 tot en met 60, 66 en 67 zullen worden teruggegeven aan de verdachte, dat de onder 1 vermelde typemachine van het merk Olivetti zal worden teruggegeven aan [benadeelde partij] en dat de onder 50 vermelde pas zal worden teruggegeven aan [benadeelde partij].
11. 3
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
11.4
De verdachte heeft zijn voormalige schoonmoeder in haar woning gedood door haar met een snoer te wurgen, kennelijk tegen de achtergrond van de problematische verhouding tussen de verdachte en zijn ex-echtgenote. Door verdachtes handelen is de rechtsorde in ernstige mate geschokt en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk misdrijf gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
11.5
Voorts heeft de verdachte een politieambtenaar bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht toen deze aanwezig was in de woning van mevrouw [slachtoffer]. Het hof merkt hierbij op dat bovengenoemde politieambtenaar zich in de woning van deze vrouw bevond in verband met het constant bellen en het met de dood bedreigen van de vrouw door de verdachte.
11.6
Ondanks dat de verdachte terzake van het onder 3. tenlastegelegde wordt vrijgesproken is het hof van oordeel dat het dientengevolge opleggen van een lagere straf dan de thans door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden.
Het is op deze grond dat het hof in dit opzicht een zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
11.7
Het hof is. derhalve van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
Ten aanzien van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 67 vermelde voorwerpen behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.
13. Vordering tot schadevergoeding en schadevergoedingsmaatregel
13.1
De heer [slachtoffer] wonende te "s-Gravenhage, [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding overdeze strafzaak en heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van -tengevolge van het onder 1. tenlastegelegde feit- geleden schade tot een bedrag van f 13.612,96. De arrondissementsrechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van f 10.561,67 en heeft de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Bij brief van 20 september 2000 heeft de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw gesteld tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van f 10.561,67.
13.2
De benadeelde partij heeft in voldoende mate aangetoond dat door deze tot een bedrag van f 10.561,67 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 1. bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot een bedrag van f 10.561,67 worden toegewezen zulks onder de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening aan de, tevens aan de verdachte op te leggen, verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Tenslotte dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13.3
Zoals reeds tot uitdrukking gebracht zal daarnaast een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. De verdachte zal worden verplicht een bedrag van f 10.561,67 te weten de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij, te betalen aan de
Staat.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 285 en 287 van
het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3.
tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder nummer 1 vermelde typemachine van het merk Olivetti aan [benadeelde partij].
Gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder nummer 50 vermelde pas aan [benadeelde partij].
Gelast de teruggave van de overige op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 10.561,67 (TIENDUIZEND VIJFHONDERDEENENZESTIG GULDEN EN ZEVENENZESTIG CENT) en
veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot aan deze uitspraak begroot op nihil en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van f 10.561,67 (TIENDUIZEND VIJFHONDERDEENENZESTIG GULDEN EN ZEVENENZESTIG CENT) ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van HONDERD (100) DAGEN.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van f 10.561,67 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van f 10.561,67 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Hamaker en Den Os, in bijzijn van de griffier mr. den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 oktober 2000.