Rolnummer 2200158800
Parketnummer 0990480198 en 0975737199
Datum uitspraak 23 oktober 2000
Tegenspraak
GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Meervoudige kamer voor strafzaken
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 9 juni 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te ’s-Hertogenbosch 1965,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De IJssel”te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek o de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2000.
3. Omvang van het hoger beroep
3.1. Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde.
3.2. Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5.1. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.
hij op 11 september 1998 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ene geldbedrag van fl.60,- toebehorende aan [slachtoffer]
2.
hij op 11 september 1998 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk twee telefoons, toebehorende aan [slachtoffer] heeft onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk de snoeren van telefoons uit de muur/ los te trekken;
3.
hij op 22 november 1999 te ’s-Gravenhage door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer]heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te duiden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en de vagina van die [slachtoffer]duwde/ bracht, en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
-een mes heeft getoond aan en het mes heeft bewogen in de richting van genoemde [slachtoffer] en
-meermalen tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “ik wordt boos” en/ of “ik doe je wat” en
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij naar de slaapkamer moest gaan en dat zij zich uit moest kleden en
-de slip van voornoemde [slachtoffer] in haar mond heeft gestopt en
-plakband om het hoofd van genoemde [slachtoffer] heeft gewikkeld en
-de handen en de enkels van genoemde [slachtoffer] bij elkaar heeft gebonden en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4.
hij op 22 november 1999 te ’s-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van haar portemonnee met inhoud (bestaande uit f.10,- en bankpasjes en een blaadje papier met daarop geschreven bij de pasjes behorende pincodes), toebehorende aan [slachtoffer] welk geweld bestond uit het met kracht duwen van en worstelen met voornoemde [slachtoffer];
5.
hij op 22 november 1999 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat aan het [adres] heeft weggenomen Fl. 1.000,-, toebehorende aan [slachtoffer], zulks na het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door gebruik te maken van een valse sleutel;
5.2. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5.3. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6.1. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
6.2. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Verweer onrechtmatige aanhouding
7.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat met betrekking tot de feiten 3, 4 en 5 de aanhouding van verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. Ten tijde van de aanhouding van verdachte bestond volgens de raadsman geen redelijk vermoeden van schuld om verdachte als zodanig aan te merken. De raadsman verzoekt uitsluiting van het als gevolg daarvan verkregen bewijs.
7.2. Het hof verwerpt dit verweer. Op grond van het gerelateerde in proces-verbaal nr PL1511/1999/58206 en het door de officier van justitie op 29 mei 2000 opgemaakte proces-verbaal, zoals ter terechtzitting in hoger beroep nader door de getuigen verbalisanten [getuige] en [getuige] toegelicht, oordeelt het hof dat op het tijdstip van aanhouding van verdachte ten aanzien van hem een redelijk vermoeden van schuld aan de feiten 3 en 4 sprake was. Niet alleen voldeed verdachte in voldoende mate aan de door aangeefster en de getuigen [getuige] en [getuige] opgegeven signalementen, het hof kent ook een bijzonder belang toe aan het feit dat de door aangeefster vermelde lichaamsstank van verdachte door de getuige [getuige] is bevestigd.
8. Verweer onrechtmatig politieonderzoek
8.1. Voorts heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens het verblijf van verdachte door hem gebruikte bekertjes en tissues in beslag te nemen met het oog op later onderzoek. Dit onrechtmatig handelen dient volgens de raadsman te leiden tot strafvermindering voor verdachte ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
8.2. Dit verweer wordt verworpen, reeds omdat dit materiaal niet voor enig onderzoek is gebruikt en niet is gebleken dat verdachte door het enkele bewaren daarvan niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort', onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
verkrachting;
ten aanzien van feit 4:
afpersing;
ten aanzien van feit 5:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
10. Strafbaarheid van de verdachte
10.1. De door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te 's-Gravenhage benoemde gerechtelijk deskundige prof. dr. R.A.A. Bullens, psycholoog te Leiden, heeft in zijn rapportage van 29 februari 2000 over verdachte geconcludeerd dat gelet op de geconstateerde paranoïde en antisociale persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken van een causale relatie tussen de gebrekkige ontwikkeling enerzijds en de hem tenlastegelegde feiten -indien bewezen- anderzijds en dat deze derhalve hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het op 24 februari 2000 over verdachte door de psychiater dr B.A. Blansjaar opgemaakte rapport komt tot dezelfde conclusie. Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
10.2. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
10.3. De verdachte is dus strafbaar.
11. Motivering van de straf en de maatregel
11.1. De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling gelast van verdachte en bevolen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Daarnaast is onttrokken aan het verkeer het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, te weten:
een zakmes. Voorts is de teruggave gelast aan het personeel van de cameratoezichtruimte van het Centraal Station te 'sGravenhage van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een videoband van het merk Sony. Tenslotte is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van f 19.344,76, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op f 3.927,25, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Tevens is er een schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd aan verdachte.
11.2. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3,' 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens vordert hij de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Daarnaast vordert hij de onttrokking aan het verkeer van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, te weten: een zakmes. Voorts vordert hij de teruggave aan het personeel van de cameratoezichtruimte van het Centraal Station te 's-Gravenhage van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een videoband van het merk Sony. Tenslotte vordert de advocaat-generaal dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] wordt toegewezen tot een bedrag van f 19.344,76, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op f 3.927,25, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Tevens vordert hij dat een schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd aan verdachte.
11.3. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
11.4. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op klaarlichte dag een willekeurige
jonge vrouw -op het moment dat zij haar woning wilde betredenhaar woning ingeduwd, haar beroofd van bankpassen, gedwongen de bij de bankpassen behorende pincodes af te geven en haar vervolgens, met geweld en bedreiging met geweld als bewezenverklaard, verkracht. Kort na de verkrachting heeft verdachte met één van de bankpasjes een bedrag van f 1.000,- van de rekening van het slachtoffer opgenomen.
De verdachte heeft op buitengewoon brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Dit klemt des te meer nu het feit is gepleegd in de woning van het slachtoffer. Het valt te verwachten dat het slachtoffer van het onderhavige feit, dat -naar het oordeel van het hof- een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter draagt, nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte haar heeft aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Ook heeft verdachte zich -op een ander tijdstip- schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag en vernieling van twee telefoonsnoeren.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister,
in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, vermogensdelicten en verkrachting. Verdachte was tijdens het plegen van deze strafbare feiten niet van vrijwilligerswerk teruggekeerd naar de kliniek waar hij -in het kader van een terbeschikkingstelling van de regering opgelegd in 1989- de afgelopen jaren verbleef.
11.5. Het hof heeft acht geslagen op de rapporten betreffende verdachte die op.24 februari 2000 zijn uitgebracht door dr B.A. Blansjaar, psychiater te Delft en op 29 februari 2000 door prof. dr R. Bullens, psycholoog te Leiden.
Bij verdachte komen -volgens het rapport van dr B.A. Blansjaar (zakelijk weergegeven)- uit'het onderzoek en de voorgeschiedenis duidelijke aanwijzingen naar voren voor een psychopatische c.q. anti-sociale persoonlijkheidsstructuur. Er is onder andere sprake van een patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen, onverschilligheid voor de veiligheid van anderen, het voorbijgaan aan maatschappelijke verantwoordelijkheden en gebreken in de gewetensfuncties en de empatische vermogens, gevoegd bij een diepgewortelde achterdocht en een impulsieve neiging tot directe behoeftebevrediging. Verdachte kan naar het oordeel van de rapporteur verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht voor het tenlastegelegde. De kans op herhaling van dergelijke delicten kan als sterk verhoogd worden beschouwd door de combinatie van de bovengenoemde. persoonlijkheidsstructuur c.q. persoonlijkheidsstoornis en habitueel misbruik c.q. afhankelijkheid van cocaïne en heroïne. Op grond van bevindingen van het onderzoek en de gegevens in het dossier kan verdachte naar de mening van de rapporteur als dusdanig gevaarlijk voor anderen worden beschouwd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is.
In het rapport van prof. dr R. Bullens wordt onder meer het volgende naar voren gebracht (zakelijk weergegeven):
Gelet op de ernstige aard van de problematiek van betrokkene, welke problematiek als ongerichte boosheid/verongelijktheid (woede) kan worden gekenschetst op basis van vermeend aangedaan onrecht zijn de toekomstverwachtingen ten aanzien van herstel zeer somber te noemen. Redenen hiervoor zijn voornamelijk het feit dat betrokkene reeds langdurig wordt behandeld maar zijn medewerking daaraan als minimaal moet worden getaxeerd.
Betrokkene komt vanuit het onderzoek naar voren als een laaggemiddeld intelligente man met een gecompliceerde psychologische en sociale opmaak. Betrokkene gaat overigens zeer ontkennend om met zijn problematiek. Betrokkene imponeert als een pedagogisch en affectief ernstig verwaarloosde man met een vrij langdurig tehuisverleden. Er is bij hem sprake van een paranoïde en anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene dient te worden aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar. Een nieuwe c.q. continuering van de TBS-maatregel naast een deel vrijheidsstraf lijkt op zijn plaats.
11.6. Het hof neemt de conclusie van de deskundigen inzake de geestesgesteldheid van verdachte over en maakt die tot de zijne.
11.7. In aanmerking nemende enerzijds de ernst van de begane feiten en anderzijds de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
11.8. De door de advocaat-generaal gevorderde straf (te weten een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. en de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd) doet onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden.
Het is op deze grond dat het hof een langere gevangenisstraf zal opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd.
11.9. Blijkens de voormelde rapporten van dr B.A. Blansjaar, psychiater te Delft en prof dr R. Bullens, psycholoog te Leiden levert verdachte gezien zijn stoornis een reëel gevaar op voor de veiligheid van anderen. Ook de conclusies te dezer zake neemt het hof over en maakt die tot de zijne. Het hof wijst in het bijzonder op de conclusie van dr B.A. Blansjaar dat de kans op herhaling van dergelijke delicten als sterk verhoogd kan worden beschouwd door de combinatie van verdachtes persoonlijkheidsstructuur c.q. persoonlijkheidsstoornis en habitueel misbruik c.q. afhankelijkheid van cocaïne en heroïne. Gelet op de persoonlijkheid van verdachte, zoals deze uit de rapporten blijkt, alsmede op de ernst van de begane feiten --in het bijzonder de feiten 3 en 4 en de veelvuldigheid der voorafgegane veroordelingen wegens geweldsdelicten alsook het feit dat verdachte, niet terugkerend van een proefverlof van een langdurige TBS, aanstonds recidiveert, eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
12.1. Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zakmes (kennisgeving van inbeslagneming PL1511/1999/58206-51)), dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het een voorwerp betreft met behulp van welke de feiten 3 en 4 zijn begaan en dit bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten aangetroffen voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
12.2. Ten aanzien van het andere inbeslaggenomen voorwerp behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.
13. Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], domicilie kiezende aan het adres [adres] te 's-Gravenhage, zijnde het kantooradres van haar raadsvrouw mr Trotman heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 19.344,76. De verdachte heeft deze vordering niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom moet die vordering worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot deze uitspraak begroot op f 3.927,25 en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57,
242, 310, 311, 317 en '350 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer een zakmes.
Gelast de teruggave van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een videoband van het merk Sony aan het personeel van de cameratoezichtruimte van het Centraal Station te 's-Gravenhage.
Legt voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van f. 19.344,76 (negentienduizenddriehonderdvierenveertig gulden en zesenzeventig cent) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 1 dag.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van f 19.344,76 (negentienduizenddriehonderdvierenveertig gulden en zesenzeventig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot aan deze uitspraak begroot op f 3.927,25- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van f 19.344,76 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van f 19.344,76 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs Ritter, Suyver en Luteijn, in bijzijn van de griffier mr Mos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 oktober 2000.
Mr Luteijn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.