ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9853

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1309279497
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Hamaker
  • A. van den Puttelaar
  • J. Wurfbain
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met behulp van vuurwapen; verwerping beroep op noodweer of noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 oktober 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Almere', was eerder veroordeeld voor doodslag en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. De zaak betreft een fatale schietpartij die plaatsvond op 30 oktober 1997, waarbij de verdachte met een pistool op het slachtoffer heeft geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De verdachte had het pistool twee maanden voor de schietpartij aangeschaft, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer. Tijdens de zitting werd het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit noodweer of noodweerexces, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en gewelddadig handelde, en dat zijn gedrag de rechtsorde ernstig had geschokt. De vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werd toegewezen, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof verklaarde ook dat de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een pistool en munitie, aan het verkeer moesten worden onttrokken. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging nam.

Uitspraak

rol nummer 2200091600
parketnummer 1309279497
datum uitspraak 12 oktober 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 februari 1998, na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen
[verdachte]
(Marokko) op [...] 1973,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Almere" te Almere.
1. Procesgang
De verdachte is bi j vonnis van de arrondissementsrechtbank te
Amsterdam van 16 februari 2000 terzake van
"Doodslag",
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 'zeven jaren met aftrek van voorarrest, en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. Voorts is bepaald dat de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk zijn.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 7 december 1998 - met vernietiging van het vonnis - de verdachte terzake van
"Doodslag"
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest; en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het arrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partijen toegewezen als nader in het arrest omschreven.
De verdachte heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bi j arrest van 4 april 2000 voormeld arrest vernietigd en de zaak naar dit gerechtshof verwezen teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na de verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - het onderzoek op de terechtzitting van dit hof van 28 september 2000.
3. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Bijlage:
Hij op 30 oktober 1997 te Amsterdam opzettelijk een man genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een pistool van nabij kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, waardoor die [slachtoffer] schotverwondingen in het lichaam bekwam waarvan een met beschadiging van onder meer borstkas en rechterlong, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op 30 oktober 1997 heb ik te Amsterdam met een pistool meerdere malen geschoten op [slachtoffer]. Met het eerste schot raakte ik [slachtoffer]. Vervolgens heb ik - nadat ik twee stappen in zijn richting had gedaan - nog twee keer, kort na elkaar, laag in de richting van [slachtoffer] geschoten.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof te Amsterdam van 23 november 1998, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Tijdens het eerste schot stonden [ ] en ik op korte afstand tegenover elkaar. Ik hield mijn pistool op heuphoogte, met de loop naar voren gericht. U houdt mij voor de verklaring van [ ] afgelegd bij de politie op 4 november 1997 (pagina 141). Hij heeft daar verklaard dat ik tijdens het tweede en derde schot op een afstand van 0,5 tot 1 meter van [ ] stond. Ik weet de afstand niet precies, maar het is wel juist dat [ ] en ik ons op korte afstand van elkaar hebben bevonden toen ik de schoten heb gelost.
3. De verklaring van de getuige [getuige] afgelegd ter terechtzitting van het hof te Amsterdam van 6 oktober 1998, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Mijn roepnaam is [ ] Bij de eerste knal voelde ik pijn in mijn been. Ik ben na dat eerste schot samen met [ ] op de grond gevallen. Een paar seconden later hoorde ik nog twee knallen.
4. Een ambtsedig proces-verbaal met nummer [nummer] op 31 oktober 1997 opgemaakt door [ ] en [ ] onderscheidenlijk hoofdagent en brigadier van politie Regio Amsterdam/Amstelland (de in het dossier doorgenummerde pagina's 123 tot en met 127). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
a. als de op 31 oktober 1997 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van de getuige [ ]
U toont mi j nu een Europese identiteitskaart voorzien van een pasfoto. De persoon die daarop staat afgebeeld ken ik als [ ]
b. als verklaring van verbalisanten voornoemd:
Wij tonen de getuige [ ] een Europese identiteitskaart ten name van [ ]
5. Een verslag met nummer 97-464/I122 van het Ministerie van Justitie, Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie.
Dit verslag, op 14 november 1997 opgemaakt door de beëdigde deskundige G. van Ingen, arts en patholoog, houdt in, voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer], overleden te Amsterdam op 30 oktober 1997, had twee schotverwondingen opgelopen, waarvan één met beschadiging van onder meer borstkas en rechterlong. Het oplopen van deze schotverwondingen heeft de dood ten gevolge gehad. De andere schotverwonding betrof de rechterknie.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
8. Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft namens de verdachte het verweer gevoerd dat deze van rechtsvervolging dient te worden ontslagen op grond van noodweer of noodweerexces, een en ander als toegelicht in de pleitnota.
1. Op grond van de eigen verklaringen van verdachte gaat het hof uit van het volgende:
- verdachte had twee maanden te voren het pistool gekocht waarmee hij [slachtoffer] heeft gedood (zie de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 februari 1998);
- hij heeft dit pistool gekocht omdat hij zich al een jaar lang door [slachtoffer] bedreigd voelde (zie de verklaring van verdachte ter terechtzitting van dit hof van 28 september 2000);
- op 30 oktober 1997, omstreeks 18.00 uur, hebben verdachte en [medeverdachte] over de telefoon afgesproken hun problemen in het Rembrandtspark "uit te praten". Bij het maken van die afspraak heeft verdachte [verdachte] geadviseerd een kogelvrij vest aan te trekken en gewaarschuwd dat hij, verdachte, al eens iemand had neergeschoten of gestoken (zie het doorlopend genummerd proces
verbaal van politie, blz. 83/84);
- vervolgens hebben [medeverdachte] en verdachte, hun afspraak, telefonisch, gewijzigd en afgesproken dat de plaats van samenkomst zou zijn de woning van (zie dat proces verbaal, t.a.p.)
- verdachte heeft zijn pistool meegenomen naar de woning van [ ] (zie het doorlopend genummerd proces-verbaal van de politie, blz. 62).
2. Op grond van de getuigenverklaring van [ ] op 6 oktober 1998, afgelegd ter terechtzitting van het hof te Amsterdam neemt
het hof aan:
- dat verdachte in de woning van [ ] gevraagd waar hij bleef;
- dat verdachte daarbij opgefokt was; en
- dat [ ] twee minuten later bij [ ] (en verdachte) heeft aangebeld en binnen is gegaan.
3. Deze feiten, in onderling verband, leiden het hof tot het oordeel dat verdachte, toen hij, gewapend naar de woning van [ ] ging en, daar, de komst van [ ] afwachtte, willens en wetens een gewelddadige confrontatie zocht waarin hij, verdachte, [ ], zo hij dat nodig achtte, zou neerschieten.
4. Gelet op deze conclusie dient het door de raadsman, hiervoor aangeduide, verweer in al zijn schakeringen te worden verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
9. Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest, en met beslissing omtrent de goederen vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld in het vonnis. Voorts vordert de advocaat-generaal dat de vordering van de benadeelde partijen wordt toegewezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de woning van zijn vriendin naar aanleiding van een geëscaleerde ruzie met [slachtoffer] op gewelddadige wijze die [slachtoffer] van het leven beroofd. Door zijn handelen heeft verdachte groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Bovendien heeft zijn handelen de rechtsorde ernstig geschokt.
Over de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte is op 21 juli 1998 door drs J.A. Abraham, psycholoog-psychotherapeut te Amsterdam, een rapport opgemaakt, waarin door deze deskundige wordt geconcludeerd - onder meer - dat verdachte lijdt aan een karakterneurose gecombineerd met een persoonlijkheidsontwikkeling waarin hij een deel van zijn persoonlijkheidsontwikkelingen angstvallig verborgen houdt. De in de persoonlijkheid ontstane ontwikkelingsstoornis heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig beïnvloed dat het tenlastegelegde in lichte mate daaruit verklaard kan worden. Hij is dan ook lichtverminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof neemt deconclusie van voornoemde gedragsdeskundige over en maakt die tot de zijne.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
10. Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een houder, 3 stuks munitie punt 45 en een zwart pistool Nordica, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang en de bovengenoemde voorwerpen kunnen worden beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit is begaan.
11. Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij] en [benadeelde partij], onderscheidenlijk wonende te Amsterdam, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het geding over deze strafzaak en hebben een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f.15.370,--.
De verdachte heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof is' van oordeel dat deze vordering niet onrechtmatig of ongegrond is. Daarom moet die vordering worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde parti j heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
een houder, 3 stuks munitie punt 45 en een zwart pistool Nordica.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] tot een bedrag van f.15.370,- (vijftienduizenddriehonderdzeventig gulden) en veroordeelt de. verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, met dien verstande dat de verdachte bij (gedeeltelijke) betaling aan één der benadeelde partijen, (in zoverre) zal zijn bevrijd van betaling aan de andere benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door mrs Hamaker, Van den Puttelaar en Wurfbain, in bijzijn van de griffier Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2000.
De raadsheren mrs Van den Puttelaar en Wurfbain zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.