ECLI:NL:GHSGR:2000:AE0320

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1200001298
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Horstink
  • A. Noordam
  • C. Gerretsen-Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en wapenbezit met vrijspraak op meerdere punten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 november 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was beschuldigd van meerdere drugsmisdrijven en wapenbezit. De verdachte, geboren in 1957 in Griekenland en thans gedetineerd in de PI 'Torentijd' te Middelburg, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar door de rechtbank in Middelburg. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof zich voldoende ingelicht achtte om een beslissing te nemen. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het invoeren van 1236 kg cocaïne, het uitvoeren van 297 kg hashish, het vervoeren van 218 kg amfetamine en het voorhanden hebben van een pistool met munitie. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en bewijsuitsluiting, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de meeste van de tenlastegelegde feiten, en sprak hem vrij van een aantal beschuldigingen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. Het hof heeft ook een geldboete van 100.000 gulden opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

rolnummer 2200290499
parketnummer 1200001298
datum uitspraak 23 november 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissements-rechtbank te Middelburg van 12 november 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [...] 1957 te [plaats] (Griekenland),
thans gedetineerd in de PI "Torentijd" te Middelburg.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 19 september 2000, 21 september 2000, 30 oktober 2000, 2 november 2000 en 9 november 2000.
Gelet op de behandeling in eerste aanleg en de behandeling in hoger beroep, is het hof thans afdoende en voldoende ingelicht en is de zaak tegen de verdachte zodanig onderzocht dat thans geredelijk kan worden beslist.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vorderingen van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Beoordeling van het vonnis
Het hof stelt voorop dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Vrijspraak en daaruit voortvloeiende nevenbeslissingen
Gelet op het in deze zaak voorhanden zijnde bewijsmateriaal en de wijze waarop de feiten zijn tenlastegelegd is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1a, 1b, 1c, 4-I en 4-II, 5 primair, 6a, 6b, 6c, 7 en 8 is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Aan de ter zake van die feiten door de verdediging gevoerde weren gaat het hof dan ook voorbij nu de verdachte bij de bespreking daarvan geen belang meer heeft.
5. Bespreking weren verdediging
5.1 Door de verdediging is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit omdat (a) een gerechtelijk vooronderzoek tegen een NN-persoon is ingesteld zonder dat toen volgens de verdediging sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en (b) de telefoon van [medeverdachte 1] onrechtmatig is afgeluisterd.
Subsidiair is op grond daarvan bewijsuitsluiting en meer subsidiair toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (strafreductie) bepleit.
5.2 Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende komen vast te staan:
Op 17 april 1997 is in de haven van Hansweert aan boord van het uit Curaçao afkomstige motorschip de 'Fogo Isle' een hoeveeelheid van ongeveer 1236 kilogram cocaïne aangetroffen.
Uit daaropvolgend onderzoek bleek dat [medeve[medeverdachte 2] een belangrijke rol had gespeeld bij deze invoer van cocaïne.
Een invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne rechtvaardigt nader onderzoek naar de gang van zaken en betrokkenheid van andere personen daarbij zoals is verricht.
In dat nader onderzoek kwamen onder meer [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar voren die contacten onderhielden met (familieleden van) [medeverdachte 2] en die voorts onderling contact hadden over (uitvoer van) verdovende middelen waarbij dan meermalen een persoon naar voren kwam die door hen werd aangeduid als "die kleine".
Uit dat onderzoek komt verder naar voren dat "die kleine" betrokken is geweest bij "het wegzetten van" de auto van [medeverdachte 2], bij het doorgeven van het vonnis van de rechtbank Middelburg van 26 februari 1998 in de zaak van "zijn vriend" [medeverdachte 2].
Het voorgaande was rechtens genoegzaam om een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen zoals de officier van justitie te Middelburg op 31 maart 1998 heeft gedaan, gericht tegen een persoon aangeduid als NN teneinde de identiteit van die persoon vast te stellen en diens mogelijke betrokkenheid bij deelname aan een criminele organisatie nader te onderzoeken.
Aan het voorgaande kan overigens niet afdoen dat destijds tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] enig gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgevonden in een ander arrondissement dan Middelburg.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan dat uit observatie door de politie in het kader van vorenbedoeld gerechtelijk vooronderzoek een persoon in beeld kwam van wie men het vermoeden had dat hij "de kleine" was, waarbij men vervolgens op 25 mei 1998 waarnam dat deze persoon de flat aan de [adres] te [woonplaats] door middel van een sleutel binnenging.
Hieruit kon rechtens het vermoeden ontstaan dat "de kleine" deelnam aan telefoongesprekken vanuit die woning. De op 29 mei 1998 door de rechter-commissaris verleende machtiging tot het afluisteren van de telefoonaansluiting in het pand [adres] te [woonplaats], staande ten name van [medeverdachte 1] is dan ook niet in strijd met de desbetreffende wetsbepalingen verleend.
Niet kan dan ook worden gezegd dat de vorenstaande gang van zaken met betrekking tot het gerechtelijk vooronderzoek en de telefoontap rechtens moet leiden tot de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot uitsluiting van het langs die wegen verkregen bewijs.
5.3 Voorts heeft de verdediging primair de niet-ontvankelijkheid, subsidiair bewijsuitsluiting en meer subsidiair toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (strafreductie) bepleit aangezien de in de strafzaak van de verdachte gedane rechtshulp-verzoeken aan buitenlandse autoriteiten in de visie van de verdediging in te stellige bewoordingen zijn geredigeerd.
Toegegeven kan worden dat de formulering van die rechtshulp-verzoeken die thans nog voor de bewijsvoering relevant zijn ietwat te stellig is geredigeerd, maar zulks kan rechtens niet leiden tot de door de verdediging bepleitte niet-ontvankelijk-heid van het openbaar ministerie danwel uitsluiting van het daardoor verkregen bewijs. Wel zal het hof hiermede rekening houden bij de strafoplegging in voor verdachte matigende zin zoals voorzien in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
5.4 Van de door de verdediging gewraakte wijze van verhoren van [getuige] en [medeverdachte 2], zoals zij beiden daarover hebben verklaard als getuigen ter terechtzitting in hoger beroep, kan niet met recht en reden worden gezegd dat het openbaar ministerie in verband daarmee niet ontvankelijk moet worden verklaard of dat de door die personen afgelegde verklaringen niet voor het bewijs zouden mogen worden gebezigd. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is immers niet aannemelijk geworden dat door het openbaar ministerie is getracht die personen op enigerlei wijze voor wat betreft de door hen af te leggen verklaring te beïnvloeden of te belonen teneinde getuigenverklaringen à charge te verkrijgen.
5.5 Ook overigens kunnen de feiten en/of omstandigheden die de verdediging ten grondslag heeft gelegd aan de gevoerde verweren noch elk afzonderlijk, noch in combinatie, noch tezamen en dan steeds in onderling verband en samenhang bezien, rechtens leiden tot een conclusie van niet-ontvankelijkheidheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafreductie, afgezien van de hiervoor aangekondigde strafreductie.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair onder a, 3, 4-III, 5 subsidiair en 9 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Bijlage:
Feit 2
Hij in de periode van 1 januari 1997 tot en met mei 1997, te Hansweert en (elders) in Nederland vanuit Curaçao, in elk geval vanuit het buitenland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1236 kilogram cocaïne, hebbende hij, verdachte, en/ of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk:
a) een of meer (vlieg)reizen (van Amsterdam) naar Curaçao gemaakt en verbleven te Curaçao op een of meer tijdstippen waarop het schip “Fogo Isle”te Willemstad aan een gelegen aan de Nederexhaven, althans aan een steiger te Curaçao lag afgemeerd en twee personen verzocht naar Curaçao te gaan om die aan boord van de “Fogo Isle” te brengen en in (brandstof) tank 110 die cocaïne geborgen en vervolgens met het schip “Fogo Isle” die cocaïne, (vanaf volle zee) binnen de Nederlandse territoriale wateren en op Nederlands grondgebied gebracht;
Feit 3
Hij op de periode van januari 1993 tot en met mei 1994, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, buiten het grondgebied van Nederland (naar Engeland) heeft gebracht;
Feit 4 III
Hij op een tijdstip gelegen in de periode van 12 januari 1998 tot en met 30 januari 1998 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederlands heeft gebracht ongeveer 297 kilogram hashish (gebruikelijke vaste mengsel van hennephars en plantaardige elementen van Hennep, waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en opgenomen in de bij die wet behorende lijst II, hebbende hij, verdachte, en/ of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk:
a) tien dozen waarin die hashish was verpakt met een vrachtwagen (gekentekend [kenteken]), vanuit Hoek van Holland naar Harwich International Port(Engeland) gebracht;
Feit 5
Hij in de periode van 1 november 1998 tot en met 2 december 1998, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk vervoerd ongeveer 218 kilogram, althans hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
Feit 9
Hij op 10 maart 1999 te Amsterdam een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 Categorie III onder 1, te weten een pistol van het merk Glock, met voor dat wapen geschikte munitie in de zin van artikel 2 lid 2 Categorie III, te weten 19 patronen munitie, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen-verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2 primair onder a.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
3 en 4-III.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5 subsidiair.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
9.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, de verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
10.1 De verdachte is in eerste aanleg ter zake van het onder 1a, 1b, 1c, 2 primair, 3, 4-I, 4-II, 4-III, 5 primair, 6a, 6b, 6c, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
10.2 De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1a, 1b, 1c, 2 primair, 3, 4-I, 4-II, 4-III, 5 primair, 6a, 6b, 6c, 7 primair, 8 en 9 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
10.3 Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen op de in de bewezenverklaring omschreven wijze schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland van een zeer grote hoeveelheid cocaïne, het uitvoeren van grote hoeveelheden soft drugs, alsmede het vervoeren van amfetamine. De door de verdachte en zijn mededaders begane misdrijven dragen bij aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd met alle schadelijke gevolgen van dien.
Voorts heeft de verdachte een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Daartegen moet streng worden opgetreden.
De verdachte is zijn betrokkenheid bij de hiervoor bewezenverklaarde feiten betreffende harddrugs blijven ontkennen, hetgeen niet getuigt van inzicht in het verkeerde van zijn handelen zodat voor herhaling zijnerzijds van zulke misdrijven moet worden gevreesd.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de ouderdom van het onder 3 bewezenverklaarde feit en met het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit hier te lande is veroordeeld.
Voorts wordt door het hof een matiging betracht bij de strafoplegging op grond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zoals hiervoor overwogen onder 5.3.
Alles overziende rekent het hof de verdachte het bewezen-verklaarde zwaar aan en is - mede gelet op de generale en speciale preventie - van oordeel dat een langdurende onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf hier op zijn plaats is teneinde de verdachte het verkeerde van zijn handelen goed in te scherpen; de duur van die op te leggen straf moet worden bepaald op acht jaren als een gerechtvaardigde straf, waarin onder andere is verdisconteerd een matiging van drie maanden ingevolge voormeld artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is, mede gelet op het eigen financiële gewin dat de verdachte voor ogen heeft gestaan bij zijn handelen in verdovende middelen, van oordeel dat naast de op te leggen gevangenisstraf als voormeld een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden is. Bij de vaststelling van die vermogensstraf is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
12. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1a, 1b, 1c, 4-I en 4-II, 5 primair, 6a, 6b, 6c, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 primair onder a, 3, 4-III, 5 subsidiair en 9 tenlastegelegde, zoals hier-boven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT (8) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
HONDERDDUIZEND (f 100.000,-) GULDEN,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 360 dagen.
Dit arrest is gewezen door mrs Horstink, Noordam en Gerretsen-Visser, in bijzijn van de griffier mr Assink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2000.