Beoordeling van het verzoek
1. Het hof gaat op grond van de stellingen van partijen en de stukken van het geding uit van het volgende:
a. [verzoekster] is een veredelingsbedrijf, dat zich bezig houdt met de veredeling van nieuwe rassen van siergewassen, waaronder het gewas Hypericum. Nieuw ontwikkelde rassen van dat gewas worden door haar in het verkeer gebracht onder de ingeschreven rasbenaming, alsmede onder een handelsaanduiding, bestaand uit het woord ‘Flair®’, gecombineerd met een voor elk ras andersluidend (engelstalig) voorvoegsel.
b. [verzoekster] is rechthebbende op het merk FLAIR, gedeponeerd bij het Benelux-Merkenbureau op 9 april 1992 voor de waren in de klasse 31 (Levende planten en bloemen).
c. In verband met de kwekersrechtaanvraag voor een ras van het gewas tulp (aanvraagnummer TLP 381) is als rasbenaming voorgesteld: ‘Red Flair’. Het voorstel is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Raad voor het Kwekersrecht van 16 maart 2000 (nr. 54, p. 10), dat een bijvoegsel is van de Nederlandse Staatscourant van 16 maart 2000.
d. [verzoekster] heeft op de voet van artikel 20 lid 2 van de Zaaizaad- en plantgoedwet (hierna: ZPW) bij de Raad tegen de voorstelde benaming bedenkingen ingebracht.
e. Bij op 21 juni 2000 gedateerde brief heeft de Raad aan [verzoekster] laten weten het naamsvoorstel ‘Red Flair’ voldoende verschillend te achten van het ingeroepen merk FLAIR, en van oordeel te zijn dat uit het gebruik daarvan geen verwarring te duchten is omtrent de aard of herkomst van waren.
f. Daarna, kennelijk nadat [verzoekster] te kennen had gegeven in beroep te zullen komen, heeft de Raad zijn beslissing neergelegd in een met redenen omkleed besluit, gedaan op 10 juli 2000, inhoudende dat de bedenkingen van [verzoekster] geen belemmering zijn voor het vaststellen van de benaming Red Flair voor het tulpenras, waar de kwekersrechtaanvraag (nummer TLP 381) betrekking op heeft Daarbij heeft De Raad —voorzover hier van belang- overwogen:
‘dat het woord ‘flair’ een zelfstandige betekenis heeft zodat de voor gestelde naam ‘Red Flair’ niet licht geassocieerd zal worden met een bepaalde, door het merk ‘Flair’ beoogde herkomst; dat de voorgestelde benaming overigens niet zodanig overeenstemt met het merk ‘Flair’ dat uit het gebruik van die benaming verwarring omtrent de aard of herkomst van waren is te duchten.’
g. Nadien heeft de Raad blijkens een verklaring, gedagtekend 2 oktober 2000, op aanvraagnummer TLP 381 het ras van het gewas tulp onder de benaming ‘Red Flair’ in het Nederlands Rassenregister ingeschreven per 19 september 2000 met aantekening van verlening van kwekersrecht ten name van World Flower B.V., te Breezand.
2. Het eerste verzoek van [verzoekster], gedaan bij het op 18 augustus 2000 ingekomen verzoekschrift, richt zich tegen de afwijzende beslissing (als bedoeld onder 1.f.) omtrent de door haar tegen ‘Red Flair’ als rasbenaming aangevoerde bedenkingen. Het is daarmee gericht tegen een eindbeslissing als bedoeld in art. 26 ZPW, waartegen beroep open staat op dit hof.
3. Het tweede verzoek van [verzoekster], gedaan bij op 13 november 2000 ingekomen brief en gericht tegen de beslissing bedoeld onder 1.g., betreft niet een eindbeslissing ingevolge art. 20 of art. 23 lid 2 ZPW, zodat -gelet op het bepaalde in art. 26 lid 2 ZPW- daartegen geen beroep op dit hof openstaat. [verzoekster] is derhalve niet ontvankelijk in haar tweede verzoek.
4. [verzoekster] voert -naar de kern genomen en voorzover van belang- aan dat de rasbenaming gedeeltelijk overeenstemt en geassocieerd zal worden met haar merk FLAIR, welk merk onderdeel vormt van handelsaanduidingen van door [verzoekster] ontwikkelde rassen. De Raad heeft de standpunten van [verzoekster] bestreden en verzocht het verzoek af te wijzen. [verzoekster] zou geen geldig merkrecht aan zijn bedenkingen ten grondslag kunnen leggen, en geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die verwarring doen duchten.
5. Aan de orde is thans de vraag of al dan niet sprake is van een rasbenaming die zodanig met het ingeroepen merk overeenstemt, dat uit het gebruik daarvan verwarring omtrent de aard of herkomst van waren is te duchten. Het hof overweegt ten aanzien van die vraag het volgende.
6. Naar de Raad heeft gesteld en door [verzoekster] niet is bestreden, is de aanduiding ‘Flair’ reeds in 1978 bij de Koninklijke Algemene Vereniging voor de Bloembollencultuur geregistreerd voor een tulpenras en ook als naam van een tulpenras bekend bij het Internationaal Bloembollen Centrum te Hillegom. Voorts staat als niet (voldoende) betwist vast dat in het Nederlands Rassenregister tal van rasbenamingen ingeschreven staan of hebben gestaan, (gedeeltelijk) bestaand uit ‘Flair’. Zo is ‘Flair’ ingeschreven als benaming voor een raaigrasras, maar ook ‘Flair Fringed’ voor een tulpenras. Daarnaast blijkt uit de stukken van het geding dat [verzoekster] zelf een kwekersrecht houdt ten aanzien van een hypericumras met de benaming ‘Dual Flair’.
7. Uit het vorenstaande volgt in de eerste plaats dat het woord ‘Flair’ — of dit nu afzonderlijk of in een woordcombinatie wordt gebruikt - algemeen gebruikelijk is als aanduiding voor een tulpenras. Daarom stuit het verzoek van [verzoekster] reeds hier op af dat haar merk FLAIR voor wat betreft (die soort) tulpen elk onderschei dend vermogen mist. Echter, ook als men van oordeel zou zijn dat nog van enige onderscheidende kracht sprake zou zijn, moet die kracht zodanig zwak worden geacht dat uit het gebruik van de rasbenaming ‘Red Flair’ geen gevaar voor verwarring omtrent de herkomst van de waar bij het hier in aanmerking komend publiek te duchten is. Gebleken is niet alleen dat ‘flair’ een gebruikelijke aanduiding is voor (een soort) tulpen, maar ook dat dit woord veelvuldig gebezigd wordt ter aanduiding van planten- en bloemenrassen in het algemeen, zodat het merk voor de betrokken waar nauwelijks onderscheidend vermogën heeft. Daarbij is ‘flair’ een in de Nederlandse taal algemeen gangbaar woord, dat als beschrijvende term van huis uit al niet een grote onderscheidingskracht bezit. De Engelstalige toevoegingen die [verzoekster] in combinatie met het merk gebruikt, zijn voor beoordeling van deze zaak niet relevant, omdat zij niet deel uitmaken van het door haar gedeponeerde teken. Tenslotte is van belang dat [verzoekster] wel gevaar voor verwarring heeft gesteld, maar dat zij dit gevaar ondanks het naast elkaar bestaan van bovenbedoelde aanduidingen en het ingeroepen merk niet met concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd.
8. Nu naar het oordeel van het hof uit het gebruik van de benaming ‘ Red Flair’ voor het betreffende tulpenras geen gevaar voor verwarring omtrent de aard of de herkomst van de waar te duchten is, leent het verzoek zich niet voor toewijzing.
9. De slotsom is dat de verzoeken van [verzoekster] dienen te worden afgewezen. Anders dan [verzoekster] meent kan het hof in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige een veroordeling in de proceskosten uitspreken, nu uit de wet niet het tegendeel voortvloeit. [verzoekster] zal dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.