ECLI:NL:GHSGR:2001:AA9950
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Fockema Andreae-Hartsuiker
- A. van Rijnberk
- M. Zeven-Postma
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake erkenning van het kind en rechtsmacht van de Nederlandse rechter
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het verzoek van de vader tot verklaring voor recht dat hij zijn kind rechtsgeldig heeft erkend. De vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in Frankrijk gewoond en is in 1991 een affectieve relatie aangegaan met de moeder, die de Kameroense nationaliteit heeft. Uit deze relatie is in Kameroen hun kind geboren. De vader heeft het kind in 1998 bij zich in Frankrijk laten wonen, waar hij hem opvoedt.
De vader verzoekt het hof te verklaren dat hij het kind rechtsgeldig heeft erkend op het moment van de geboorte. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het kind door deze erkenning de Nederlandse nationaliteit zou verkrijgen. De bijzondere curator, benoemd door het hof, steunt het verzoek van de vader. De advocaat-generaal concludeert echter dat er onvoldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer is, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou hebben.
Het hof oordeelt dat de domiciliekeuze van de vader in Nederland en zijn inschrijving op een adres in Den Haag niet relevant zijn, aangezien de gewone verblijfplaats van de vader en het kind in Frankrijk ligt. Het hof stelt vast dat de vader de Nederlandse nationaliteit heeft en dat het kind, indien het verzoek wordt toegewezen, de Nederlandse nationaliteit zou hebben verworven. Dit raakt de Nederlandse openbare orde, waardoor het hof oordeelt dat er voldoende aanknoping met de Nederlandse rechtssfeer is en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het onderzoek wordt heropend voor verdere behandeling op een later tijdstip.