ECLI:NL:GHSGR:2001:AA9952
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van den Wildenberg
- M. Pannekoek-Dubois
- J. Mulder
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen biologische vader en kind
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de biologische vader van een kind tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft de omgangsregeling tussen de biologische vader en zijn kind, waarbij de rechtbank eerder had besloten dat omgang niet in het belang van het kind was. De biologische vader, vertegenwoordigd door procureur mr. F.A.M. Engels, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door procureur mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson, zich hiertegen verzette. De rechtbank had op 10 september 1999 de omgangsregeling afgewezen, maar het hof moest nu beoordelen of deze beslissing terecht was.
Het hof verwees naar een rapport van het Ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg (ABJ), dat concludeerde dat omgang met de biologische vader op dat moment niet in het belang van het kind was. Het rapport stelde dat het kind, dat nog cognitief onrijp was, een sterke band met de moeder had en dat omgang met de vader schadelijk zou kunnen zijn voor haar ontwikkeling. De biologische vader gaf aan zich te kunnen vinden in het oordeel van het ABJ, maar vroeg om een termijn van drie jaar voor de afwijzing van de omgangsregeling. De moeder betwistte het recht van de biologische vader op informatie over het kind, maar het hof oordeelde dat er wel degelijk sprake was van familylife, wat het recht op informatie impliceert.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de omgang, maar vernietigde het de beschikking voor de informatieregeling. Het hof oordeelde dat het te belastend zou zijn voor de moeder om de informatie via haar te laten lopen, gezien de spanningen die dit met zich meebracht. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak vond plaats op 10 januari 2001.