ECLI:NL:GHSGR:2001:AB1580

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
977-H-00
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontkenning vaderschap en verzoek tot benoeming bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de minderjarige [naam minderjarige] werd afgewezen. De man, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat hij niet de biologische vader is van [naam minderjarige] en dat er een bloedmonster is afgenomen van een andere dochter die hij bij een andere vrouw heeft verwekt. De advocaat-generaal concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, omdat hij niet binnen de termijn van één jaar na de geboorte van [naam minderjarige] een verzoek tot gegrondverklaring heeft ingediend. De man voert aan dat de procedure begint met een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, wat hij tijdig heeft gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de moeder zijn op 17 november 1997 gehuwd en op 22 mei 1998 is [naam minderjarige] geboren. De man heeft de echtelijke woning op 26 december 1998 verlaten. De rechtbank heeft op 8 oktober 1999 de echtscheiding uitgesproken. De man heeft op 9 juli 1999 verzocht om de ontkenning van zijn vaderschap gegrond te verklaren. De rechtbank heeft een DNA-onderzoek bevolen, waaruit blijkt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van [naam minderjarige].

Het hof oordeelt dat de man zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning tijdig heeft ingediend. De man stelt dat er nooit sprake is geweest van een werkelijk huwelijk en dat hij om gezondheidsredenen niet in staat is om kinderen te verwekken. De moeder verzet zich tegen de ontkenning en stelt dat de man de verwekker is van [naam minderjarige]. De bijzondere curator ondersteunt de moeder en stelt dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de uitkomsten van het DNA-onderzoek.

Het hof concludeert dat de man zijn stelling dat hij niet de biologische vader is, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft het verzoek van de man terecht afgewezen en het hof bekrachtigt de bestreden beschikking.

Uitspraak

Uitspraak : 2 mei 2001
Rekestnummer : 977-H-00
Rekestnr. rechtbank : 99-4465
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. B.R. Angad Gaur.
Als belanghebbenden zijn opgeroepen:
1. [naam moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. L. van Dijk,
2. de minderjarige [naam minderjarige],
hierna te noemen: [minderjarige]
in deze vertegenwoordigd door mr. E.J.W.F. Deen,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
De advocaat-generaal is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
PROCESVERLOOP
De man is op 30 december 2000 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 30 oktober 2000.
De moeder en de bijzondere curator hebben een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 29 januari 2001.
Op 14 maart 2001 is de zaak mondeling behandeld. Aldaar heeft de man zijn grief, inhoudende dat niet van [naam minderjarige], maar van een andere dochter die hij bij een andere vrouw heeft verwekt, een bloedmonster is afgenomen en is geanalyseerd, ingetrokken.
Als belang-hebbenden zijn verschenen: de procureur van de man en de moeder vergezeld van mr. M.M. Menheere, advocate te Den Haag. De man en de bijzondere curator zijn, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen.
De advocaat-generaal, mr. A.J.M. Kaptein, heeft mondeling geconcludeerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
Partijen zijn op 17 november 1997 gehuwd. Uit dit huwelijk is op 22 mei 1998 de minderjarige [naam minderjarige] geboren. De man heeft bij de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage aangifte gedaan van haar geboorte.
De man heeft de echtelijke woning verlaten op 26 december 1998.
Bij beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 8 oktober 1999 is op verzoek van de moeder, tussen de man en de moeder de echtscheiding uitgesproken, die inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 9 februari 1999 heeft de man de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht een bijzondere curator te benoemen over [naam minderjarige]. Bij beschikking van 5 juli 1999 heeft de rechtbank de bijzondere curator benoemd.
Op 9 juli 1999 heeft de man de rechtbank te ‘s-Gravenhage ver-zocht om de ontkenning door hem van zijn vaderschap ten opzichte van [naam minderjarige] gegrond te verklaren.
Bij tussenbe-schikking van 22 mei 2000 heeft de rechtbank een onderzoek bevolen naar het bloed van de man, de moeder en [naam minderjarige], met benoeming van mevrouw dr. G.G. de Lange als deskundige (verder te noemen: de deskundige) ter uitvoering van dat onderzoek. Aan de deskundige is bij die beschikking de vraag voorgelegd of zij op grond van haar bevindingen kan concluderen dat de man de verwekker is van [naam minderjarige].
De deskundige heeft bij brief van 9 augustus 2000 aan de rechtbank gerapporteerd dat uit het door haar uitgevoerde DNA onderzoek blijkt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van [naam minderjarige].
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen, met veroordeling van hem in de kosten van het deskundigenonderzoek ad. ƒ 2.550,-.
DE ONTVANKELIJKHEID
De advocaat-generaal concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van de man, omdat hij niet binnen de termijn van 1 jaar na de geboorte van [naam minderjarige] bij de rechtbank een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning vaderschap heeft ingediend.
De man voert aan dat de bedoelde procedure aanvangt met een verzoek aan de rechtbank tot benoeming van een bijzondere curator. Dat verzoek heeft de man binnen de gestelde termijn ingediend.
Het hof is van oordeel dat de man zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning tijdig, namelijk binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van [naam minderjarige] heeft ingediend. De man stelt in zijn verzoekschrift in eerste aanleg, bij de rechtbank ingediend op 9 juli 1999, onvoldoende weersproken, dat hij in december 1998 zou hebben vernomen dat hij niet de biologische vader is van het kind. De man heeft zijn verzoekschrift derhalve tijdig ingediend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het vaderschap van de man ten opzichte van [naam minderjarige].
2. De man verzoekt zijn ontkenning van het vaderschap alsnog gegrond te verklaren. Hij stelt dat er van een werkelijk huwelijk tussen hem en de moeder nooit sprake is geweest: het zou een schijnhuwelijk zijn geweest. De man heeft in het verleden vaker (vijf of zes maal) dergelijke schijnhuwelijken gesloten. Een dergelijk huwelijk is volgens de man niet gericht op vervulling van de huwelijkse plichten, zoals het consumeren van het huwelijk. Verder stelt hij dat hij overigens als gevolg van zijn suikerziekte fysiek niet in staat is het huwelijk te consumeren, en dat het derhalve niet mogelijk is dat hij [naam minderjarige] bij de moeder verwekt heeft. Volgens de man is een kans van 99,999% dat hij wél de verwekker is van [naam minderjarige] een te kleine kans om daaraan gevolgen ten aanzien van het vaderschap te verbinden.
3. De moeder verzet zich tegen het hoger beroep. Zij stelt dat de man daadwerkelijk de verwekker is van [naam minderjarige] en dat zij nimmer te kennen heeft gegeven dat een ander de verwekker van [naam minderjarige] zou zijn. Nu zij ten tijde van de geboorte van [naam minderjarige] met de man gehuwd was en de kans dat de man niet de verwekker is van [naam minderjarige], kleiner is dan 0,001%, mocht de rechtbank volgens de moeder aannemen, dat de kans dat een ander dan de man de verwekker van [naam minderjarige] zou zijn, verwaarloosbaar is. De moeder vindt de stellingen van de man ten aanzien van het karakter van hun huwelijk grievend en zij ontkent die stellingen ten stelligste. Het is volgens haar een waarachtig huwelijk geweest en zij heeft ter terechtzitting foto’s getoond waaruit dat zou blijken. Volgens haar is de procureur van de man, die een persoonlijke vriend van hem is, haar zelfs komen feliciteren met haar huwelijk. Volgens de moeder is de man bang voor een verzoek tot kinderalimentatie voor [naam minderjarige] en heeft hij om die reden de onderhavige ontkenningsprocedure ingesteld.
4. De bijzondere curator verzet zich eveneens tegen het in hoger beroep verzochte. Hij stelt dat de grieven van de man geen doel treffen en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de uitkomsten van het DNA-onderzoek.
5. De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van het hoger beroep. Volgens de advocaat-generaal is er door de feiten dat de man aangifte heeft gedaan van de geboorte van [naam minderjarige], dat [naam minderjarige] staande het huwelijk tussen de moeder en de man is geboren en dat er foto’s zijn van de huwelijksvoltrekking en de periode daarna, een rechtsvermoeden van vaderschap van de man ontstaan. Dat rechtsvermoeden wordt door de uitkomsten van het DNA-onderzoek bevestigd. Zij stelt dat de man geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die twijfel doen rijzen over het biologische vaderschap van de man.
6. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij niet de biologische vader van [naam minderjarige] is, niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof verwijst daarbij met name naar het rapport van 9 augustus 2000 dat de deskundige van het door haar uitgevoerde bloedonderzoek heeft opgemaakt. Uit dat onderzoek blijkt, dat na vergelijking van de DNA profielen van [naam minderjarige] met die van de moeder en de man moet worden geconcludeerd dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [naam minderjarige]. Het hof ziet in hetgeen schriftelijk en mondeling door de man naar voren is gebracht geen aanleiding om de uitkomsten van het DNA-onderzoek aldus te interpreteren dat er een reële kans is dat de man níet de biologische vader is van [naam minderjarige]. De stelling van de man dat hij vanwege suikerziekte niet in staat is een kind te verwekken, is strijdig met zijn eerdere verklaring dat hij bij een andere vrouw al een kind heeft verwekt.
Zo er al sprake is van een schijnhuwelijk, hetgeen door de moeder stellig wordt betwist, dan staat daaraan nog niet in de weg dat de man de vader van [naam minderjarige] is. Overigens acht het hof het niet aannemelijk dat tussen de moeder en de man slechts sprake was van een formeel huwelijk, gelet op de aanzienlijke hoeveelheid foto’s die de moeder naar de terechtzitting meenam. Niet onaannemelijk is de stelling van de moeder dat de man, nu de moeder overweegt kinderalimentatie van de man te vragen, die financiële last heeft trachten af te wentelen door het instellen van de onderhavige procedure.
7. Nu de man er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij niet de biologische vader van [naam minderjarige] is, en de rechtbank het verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning vaderschap derhalve terecht heeft afgewezen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Pannekoek-Dubois en Van Montfoort, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 2 mei 2001.