Uitspraak : 14 maart 2001
Rekestnummer : 815-D-00
Rekestnr. rechtbank : 28791 FA RK 99-7960
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.M.C. ten Hoope,
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.J.M. Von Schmidt auf Altenstad.
De man is op 3 november 2000 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 6 september 2000.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd
28 november 2000.
Op 9 februari 2001 is de zaak mondeling behandeld. De man heeft aldaar zijn beroep aan-gevuld met een verzoek tot limitering van de alimentatie voor de vrouw.
Het hof rondt bedragen af op hele guldens.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De partijen zijn met elkaar gehuwd op 21 februari 1969. Zij hebben twee meerderjarige zoons.
Van het gezinsinkomen aan het begin van de jaren 90 hebben zij goed kunnen leven.
De vrouw heeft op 30 juni 1999 bij de rechtbank te Dordrecht een verzoek tot echtscheiding en ƒ 6.000,- per maand alimentatie ingediend. De man heeft tegen het alimentatieverzoek verweer gevoerd.
Bij beschikking van 19 april 2000 heeft de rechtbank tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 24 augustus 2000. Verder heeft de rechtbank bij die beschikking een voorlopige alimentatie voor de vrouw bepaald van
ƒ4.500,- per maand, ingaande de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en uitvoerbaar bij voorraad.
Bij opvolgende beschikking van 6 september 2000, de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de definitieve alimentatie voor de vrouw bepaald op ƒ 6.000,- per maand, ingaande de datum van inschrijving van die beschikking.
De bestreden beschikking is bij beschikking van 6 december 2000 verbeterd, in die zin dat de ƒ 6.000,- alimentatie voor de vrouw is vastgesteld met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 april 2000.
De man is geboren op 22 november 1946. Hij heeft een nieuwe partner die in Polen woont en waar hij geregeld verblijft.
Gedurende de beginjaren van het huwelijk werkte de man als zelfstandig ondernemer in de binnenvaart. In 1999 heeft de man zich toegelegd op handelsactiviteiten en bleef hij nog slechts passief (d.w.z. financieel) betrokken bij de binnenvaart.
De man is, al dan niet tezamen met anderen, als zelfstandig ondernemer betrokken (geweest) bij diverse ondernemingen, waaronder:
V.o.f. Courage, Nederland;
(V.o.f.) Prestige Oil Shuttle, Nederland;
Majestic Oil Shipping, Nederland;
Majestic Trading AG, Zwitserland;
Explo-inter s.p., Polen;
Ocean Coral N.V., Curaçao N.A.
De man betaalt per maand aan woonlasten - hij bewoont de voormalige echtelijke woning: ¦ 1.250,- hypotheekren-te en ƒ 175,- eigenaars-las-ten-. Het huurwaardeforfait voor de woning bedroeg in 1998 ¦ 3.825,-.
Aan premie ziektekostenverzekering betaalt de man, na aftrek van de gemiddelde nominale premie, ƒ 191,- per maand in 2000 en ƒ 195,- per maand in 2001.
Ten aanzien van de vrouw.
De vrouw is geboren op 10 juli 1951 en alleenstaand. Na het uiteengaan van de partijen in 1996 heeft de vrouw een parttime baan gevonden als verkoopster in een kledingboetiek. In 2000 werkte zij gedurende 82,35 uur per maand. Volgens de jaaropgave ontving zij in 2000 een arbeidsinkomen van ƒ 25.819,-. In januari 2001 werkte zij op basis van ca. 0,6% in deeltijd (104,4 uur per maand). Zij is ziekenfondsverzekerde.
Haar huur bedraagt ƒ 1.566,- per maand. Aan aanvullende ziekenfondspremie betaalt zij ƒ 21,- per maand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en, subsidiair, de limitering van de alimentatie voor de vrouw.
2. De man verzoekt primair de alimentatie voor de vrouw vast te stellen op nihil en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties en subsidiair, de alimentatieverplichting voor de man in tijdsduur te beperken tot 2008. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3. Het hof houdt rekening met voornoemde vaststaande feiten en laat deze meewegen, voor zover daarvan hierna niet wordt afge-weken. Voorts houdt het hof rekening met de financiële consequenties van de belastingherziening per 1 januari 2001.
4. De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan ƒ 6.000,- per maand alimentatie. Haar behoefte is, zo stelt hij, minder. De door de vrouw opgevoerde lasten vindt de man niet over de hele linie redelijk. Verder moet de vrouw volgens de man in staat worden geacht door arbeid in haar eigen levensonderhoud te voorzien, omdat de arbeidsmarkt voor werknemers momenteel gunstig is. Voor zover de vrouw stelt dat zij niet in staat is fulltime te werken in verband met de te zware fysieke belasting, voert de man aan dat de vrouw zich zou kunnen laten omscholen zodat zij op minder inspannende wijze een passend inkomen kan verwerven.
5. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een inkomen van ƒ 6.000,- bruto per maand, en legt daartoe een netto behoefteoverzicht over. Uit dat behoefteoverzicht blijkt van een netto behoefte aan inkomsten van ƒ 4.162,- per maand. Zij relateert haar behoefte onder meer aan de welstand tijdens het huwelijk. Volgens de vrouw leefden de partijen tijdens het huwelijk in grote welstand. De vrouw stelt dat zij niet in staat is fulltime te werken, omdat dat haar te zwaar valt. Verder stelt zij dat de partijen een traditioneel huwelijk hadden, waarbij de man kostwinner was en zij de zorg voor het gezin op zich nam.
6. Het hof overweegt als volgt.
De vrouw stelt een behoefte aan inkomsten van ƒ 4.162,- netto. Het door de vrouw genoemde behoeftebedrag komt het hof niet bovenmatig voor, gelet op de door de man erkende welstand tijdens het huwelijk in de 90-er jaren en mede gelet op de door de vrouw benoemde kostenposten die het hof billijkt.
De vrouw erkent dat zij in staat is door arbeid gedeeltelijk in haar levensonderhoud te voorzien. Naar het oordeel van het hof kan van de vrouw niet verwacht worden dat zij fulltime gaat werken wanneer haar fysieke toestand dat niet toelaat (hetgeen zij stelt en de man niet betwist). Nu het de vrouw gelukt is een passende functie te vinden, hetgeen gelet op haar leeftijd en relatief beperkte werkervaring door de man wordt gewaardeerd, kan haar niet worden tegengeworpen dat zij niet fulltime werkt. Het hof gaat uit van de inkomsten die de vrouw uit arbeid ontving in 2000 en het aantal door haar in dat jaar gewerkte uren van 82,35 per maand, omdat aannemelijk is dat de vrouw niet in staat zal blijken te zijn het in de salarisspecificatie van januari 2001 voorkomende aantal van 104,4 uur per maand te werken en zij niet stelt dat het aantal uren dat zij in 2000 heeft gewerkt door haar niet ook in 2001 is te realiseren.
Bij een belastbaar loon volgens de jaaropgave, inclusief het werkgeversdeel van de ziekenfondspremie, van ƒ 25.819,- per jaar resteert bij de vrouw in 2000 een behoefte aan ƒ 4.095,- bruto per maand en vanaf 2001 een behoefte aan ƒ 3.800,- bruto per maand aanvullende alimentatie van de man.
De draagkracht van de man
7. De man stelt dat zijn draagkracht geen alimentatie voor de vrouw toelaat. Hij stelt geen inkomsten te hebben, doch te leven van de opbrengst van de verkoop van zijn schip “Prestige Oil”. Zijn betrokkenheid bij de diverse - onder de vaststaande feiten opgenomen - bedrijven leveren hem volgens zijn zeggen geen inkomsten op: hij kan uit die bedrijven geen gelden onttrekken omdat hij niet beschikkingsbevoegd is, de bedrijven lijden verlies, het zijn zogenaamde “slapende” of “lege” ondernemingen, en hij krijgt niet betaald voor zijn activiteiten voor de ondernemingen. De man betwist dat hij op grote voet leeft.
8. De vrouw betwist dat de man onvoldoende draagkracht heeft om in haar behoefte te kunnen voorzien. Volgens de vrouw heeft de man zijn (handels)activiteiten verlegd van Nederland naar het buitenland en zijn zijn handelsactiviteiten in het buitenland lucratief. Zij voert aan dat de bewijsstukken die de man in hoger beroep heeft overgelegd een zeer onvolledig beeld geven van zijn inkomenssituatie: relevante stukken ontbreken of zijn opgemaakt in conceptvorm. Volgens de vrouw leeft de man thans in grote welstand.
9. Het hof is van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de vrouw te kunnen voorzien. Het hof overweegt daartoe als volgt. Ter terechtzitting heeft de man de vrouw aangeboden om haar ƒ 2.250,- bruto
per maand alimentatie te betalen, waarmee de man erkent dat zijn draagkracht een alimentatiebetaling van ƒ 2.250,- bruto per maand wel toelaat. Het hof acht aannemelijk dat de draagkracht van de man het toelaat om ook de resterende ƒ 1.845,- bruto alimentatie per maand aan de vrouw te voldoen.
10. De man heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard over zijn financiële situatie en de bedrijven waarbij hij betrokken is of was:
de verkoop in 1999 van zijn schip Prestige Oil leverde hem ƒ 1.200.000,-; na aflossing van de hypotheek ontving hij ƒ 600.000,- á ƒ 700.000,- in handen; van dat geld staat DM 420.000,- in deposito en op een rekening en hij ontvangt daarover een rentevergoeding van 7% (ca. ƒ 33.000,- bruto per jaar);
uit Explo-Inter s.p. ontving hij uit hoofde van zijn functie als vice-president in 1998 een som in contanten van DM 60.000,-;
wanneer Explo-Inter s.p. advies nodig heeft, geeft hij dat om niet;
wanneer hij daar om vroeg kreeg hij geld uit Majestic Trading AG; de vennootschap levert hem fiscaal voordeel op; er zijn nooit jaarstukken gemaakt van het bedrijf; er is wel een boekhouding waar de man aan kan komen;
het geld dat op de rekeningen stond van Prestige Oil Schuttle en Majestic Oil Shipping heeft hij opgenomen en opgemaakt;
van het bedrijf Ocean Coral NV is nooit een boekhouding bijgehouden;
sinds januari 1999 werkt hij niet meer; hij heeft geen werk gezocht; hij bezit 12 diploma’s en heeft ruim 30 jaar ervaring met het transport en de handel in gas, olie en benzine.
11. De door de man overgelegde bewijsstukken zijn onvolledig of opgemaakt in conceptvorm. Verder zijn verscheidene stellingen van de man niet geloofwaardig. Zo stelt de man dat hij geen inkomsten heeft uit Majestic Trading AG, maar hij verklaart wel geld uit dat bedrijf te kunnen krijgen wanneer hij daar om vraagt. Gelet hierop is de stelling van de man dat Majestic Trading AG een slapende vennootschap is niet aannemelijk. Daarbij komt nog dat de man geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit die stelling is af te leiden en hij volgens eigen zeggen wel de beschikking kan krijgen over dergelijke bewijsstukken. Evenmin geloofwaardig is zijn stelling dat van het bedrijf Ocean Coral NV nooit een boekhouding is bijgehouden.
Het is voor het hof niet begrijpelijk en derhalve niet aannemelijk dat de man, die blijk geeft van een grote handelsgeest, zijn ruime ervaring met de handel in gas, olie en benzine niet uitbuit in financiële zin, maar zijn kennis en ervaring inzet om niet terwijl hij - naar hij stelt, hetgeen door het hof niet wordt aangenomen - slechts een bescheiden inkomen uit vermogen heeft.
12. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij al sedert jaren een negatief vermogen (en overigens ook een negatief inkomen) heeft. Toch stelt hij dat hij leeft van zijn vermogensopbrengsten, die naar het hof aanneemt de 7% rente over de DM 420.000,- in deposito en op een rekening betreffen. Die stelling is niet geloofwaardig. Hij biedt immers de vrouw aan jaarlijks ƒ 27.000,- bruto alimentatie te betalen. Dat bedrag zou dan in mindering komen op de vermogensopbrengst van ƒ 33.000,-, waardoor hij nog ƒ 6.000,- zou overhouden om van te leven. Uit die ƒ 6.000,- kan de man nog niet eens zijn woonlasten voldoen, laat staan de overige kosten voor levensonderhoud, waaronder de reizen naar zijn vriendin in Polen. De man heeft niet aangetoond dat hij zijn vermogen zelf aanspreekt. Uit dit alles leidt het hof af dat de man nog beschikt over andere inkomensbronnen dan hij stelt.
13. Gelet op de grote verscheidenheid aan (handels)activiteiten die de man in Nederland en het buitenland ontplooit of heeft ontplooid acht het hof het aannemelijk dat de man naast zijn vaste inkomen uit vermogen inkomsten verkrijgt uit zijn activiteiten met Nederlandse of buitenlandse ondernemingen. De door de man ter terechtzitting nog genoemde hartkwaal heeft hem tijdens het huwelijk er niet van weerhouden te werken, zodat dat geen bevredigende verklaring is voor de door hem gestelde, maar door het hof niet aangenomen, “werkloosheid” en het dientengevolge ontbreken van inkomsten uit activiteiten.
14. Uit het vooroverwogene concludeert het hof dat de man in staat is een inkomen te verwerven dat hem voldoende draagkracht oplevert om te voorzien in de behoefte van de vrouw aan alimentatie.
15. Uit dit alles volgt dat de man voldoende draagkracht heeft om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding ƒ 4.095,- bruto per maand alimentatie te betalen en met ingang van 1 januari 2001 een alimentatie van ƒ 3.800,- bruto per maand te betalen, aan welke bedragen de vrouw behoefte heeft. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
16. De man heeft ter terechtzitting voor het hof zijn verzoek mondeling aangevuld met het hier te beoordelen subsidiaire verzoek tot limitering. De vrouw heeft zich tegen het limiteringverzoek verzet waarbij zij zich beroept op het late tijdstip van de aanvulling van het verzoek.
17. Het hof zal de man in zijn limiteringverzoek niet-ontvankelijk verklaren, gelet op het navolgende. De vrouw, die zich tegen de aanvulling verzet, wordt door het late tijdstip van aanvulling van het verzoek onnodig en onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt. Dit geldt in het bijzonder, omdat de man zijn verzoek niet eerder dan in hoger beroep heeft gedaan en de vrouw, indien het hof het verzoek van de man inhoudelijk zou behandelen, een rechtsinstantie zou worden ontnomen.
18. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw, zoals door de man verzocht, te veroordelen in de kosten van de procedure in de beide instanties.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot limitering van de alimentatie voor de vrouw;
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw, ten laste van de man als volgt:
op ƒ 4.095,- bruto per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en
op ƒ 3.800,- bruto per maand met ingang van 1 januari 2001.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de vastgestelde alimentatie uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Dusamos en Mulder, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 14 maart 2001.