rolnummer 2200298599
parketnummer 0975713199
datum uitspraak 23 februari 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissements rechtbank te 's-Gravenhage van 15 november 1999 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [...] 1971,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De
IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de
terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2001.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in "eerste
aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging, bewijsuitsluiting, strafvermindering en verzoek om getuigen te horen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie nietontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging op gronden dat - kort weergegeven - de verdediging niet in staat is gesteld om te controleren of het verkrijgen van de RCID-informatie en de dwangmiddelen die zijn toegepast naar aanleiding van de RCID-informatie rechtmatig zijn en (daarnaast) te toetsen of deze informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Subsidiair is aangevoerd dat de desbetreffende RCID-informatie van het bewijs dient te worden uitgesloten en meer subsidiair dat een en ander dient te leiden tot strafvermindering. Uiterst subsidiair verzoekt hij het hof de RCID-chefs dan wel de informanten als getuigen te horen.
De inspecteur van politie Haaglanden J.B. Teunissen en de inspecteur van politie Rotterdam A. de Kievit hebben tegenover de rechter-commissaris op respectievelijk 19 oktober 1999 en 26 oktober 1999 beiden verklaard hoe zij de verstrekte informatie op hun betrouwbaarheid hebben getoetst en die informatie betrouwbaar hebben bevonden. Een voldoende mate van betrouwbaarheid is aannemelijk geworden, mede gelet op het feit dat de informatie op een aantal punten werd ondersteund door informatie die reeds in het dossier tegen de verdachte en zijn medeverdachten voorhanden was. Medeverdachte [medeverdachte ] had immers op 15 april 1999 tegenover de politie verklaard dat in de voorgaande nacht in Den Haag was geschoten op medeverdachte [medeverdachte 2] en een andere inzittende van een door [medeverdachte 2] gehuurde auto, dat later is afgesproken degenen die toen hadden geschoten de volgende nacht in Den Haag op te zoeken en dat in Den Haag tijdens de schietpartij waarvoor in deze zaak wordt vervolgd ook een blauwe auto met Antilliaanse vrienden van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] stond te wachten waarin twee schutters na de schietpartij zijn weggereden.
Naar het oordeel van het hof kon onder deze omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte aan het plegen van zeer ernstige feiten worden ontleend, zodat in dat opzicht de dwangmiddelen die vervolgens jegens verdachte hebben plaatsgevonden rechtmatig zijn toegepast.
Op grond van het hiervoor overwogene en in aanmerking genomen dat het hof de (R)CID-informatie niet voor het bewijs zal gebruiken, is het hof van oordeel dat door het achterwege blijven van het horen als getuigen van de (R)CID-chefs dan wel de informanten de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt derhalve verworpen. Ook het verzoek van de raadsman om de (R)CID-chefs dan wel de informanten als getuigen te horen wordt afgewezen. Tenslotte ziet het hof in het door de raadsman
aangevoerde geen aanleiding tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de
wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
1.Primair
hij op 10 april 1999 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 10 april 1999 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in
de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Overweging met betrekking tot de bewezenverklaarde voorbedachte raad
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde bestanddeel "met voorbedachte raad" omdat verdachte pas is gaan schieten nadat hij uit de Fiat waarin de slachtoffers zaten werd bedreigd en beschoten met een vuurwapen.
Deze stelling is voor het hof niet aannemelijk geworden omdat dit door geen getuige of medeverdachte is gezien. Ook de wijze waarop verdachte bij het begin van het schietincident is opgetreden wijst niet op de mogelijkheid dat vanuit die Fiat verdachte zou zijn bedreigd met schieten of beschoten. Uit het op verzoek van de verdediging uitgevoerde aanvullende onderzoek door het NFI is evenmin aannemelijk geworden dat uit die auto zou zijn geschoten, te minder in het licht van de conclusie uit het eerste onderzoek dat ook van de rechterzijde van de auto op de inzittenden is geschoten.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. primair: Medeplegen van moord.
2. primair: Medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft naar aanleiding van een schietpartij een nacht eerder, waarbij hijzelf het doelwit was, met de desbetreffende schutter(s) willen "afrekenen". Voorzien van vuurwapens hebben verdachte en zijn mededaders die personen opgewacht; de auto waarin zij arriveerden is direct onder vuur genomen.
Verdachte heeft staand, toen eerst lopend van korte afstand een aantal kogels afgevuurd op de inzittenden van die auto, waardoor de auto met kogels werd doorzeefd en ook de inzittenden door kogels werden getroffen, en heeft aansluitend, staande naast de bestuurdersstoel, op de inzittenden geschoten.
Één van de inzittenden is om het leven gekomen. De anderen zijn gewond geraakt, onder wie één zo ernstig, dat hij voor de rest van zijn leven deels verlamd zal blijven. Verdachte heeft met zijn mededaders aldus het recht in eigen hand genomen en dat op een uiterst grove wijze, waarbij hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van moord en een meervoudige poging daartoe. Moord is een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft verdachte de andere inzittenden in een levensbedreigende situatie gebracht.
Hij en zijn mededaders hebben deze mensen, alsmede anderen die de gebeurtenissen hebben gezien of daarvan gehoord, schrik toegebracht en bij hen gevoelens van grote onveiligheid teweeggebracht.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. Het hof houdt bij het bepalen van de duur ten nadele van de verdachte rekening met het feit dat het initiatief tot het plegen van deze feiten voornamelijk van verdachte is uitgegaan en dat de desastreuze uitvoerings handelingen geheel of grotendeels door hem zijn verricht.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Koning, Reinking en Abels,
in bijzijn van de griffier Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2001