ECLI:NL:GHSGR:2001:AE0260

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1200005000
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Kok
  • J. Gerritzen
  • M. van Rijnberk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoeren van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne vanuit Suriname

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 februari 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 44,5 kg en 3 kg cocaïne vanuit Suriname naar Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd, werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist van vijf jaar. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het primair onder c tenlastegelegde had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair onder a en b tenlastegelegde, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door aanzienlijke hoeveelheden cocaïne in Nederland te brengen. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat het bewijsmateriaal onrechtmatig was verkregen. De doorzoeking in de woning van de medeverdachte werd rechtmatig geacht, en het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier en een half jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

rolrummer 2200224200
parketnummer 1200005000
datum uitspraak 28 februari 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 23 augustus 2000 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Suriname) op [...] 1952, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Torentijd", te Middelburg.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 augustus 2000 en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2001.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair onder c is tenlastegelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair onder a en b tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Bijlage:
Hij op tijdstippen in de periode van 1 april 1998 tot en met 19 april 2000, in de gemeente Vlissingen, en in de gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen meermalen, vanuit Suriname, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/ of opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet hoeveelheden cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Hebbende hij, verdachte, en/ of zijn mededaders toen en daar opzettelijk:
a) in de periode van 1 maart 2000 tot en met 19 april 2000, althans in elk geval in de periode van 1 april 1998 tot en met 19 april 2000, ongeveer 44,5kilogram cocaine, in kisten waarin tevens motoronderdelen en/ of motoren werden vervoerd- geborgen / verpakt en vervolgens die kisten met die cocaine vanuit Suriname per schip naar Nederland laten brengen, en
b)in de periode van 1 april tot en met 1 juli 1999, althans in elk geval in de periode van 1 april 1998 tot en met 19 april 2000, ongeveer 3 kilogram cocaine, in een motor/ motoronderdelen en in een kist waarin tevens motoronderdelen en/ of motoren werden vervoerd, geborgen/ verpakt en vervolgens die kist en die motor(onderdelen) met die cocaine vanuit Suriname per schip naar Nederland laten brengen,
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft opnieuw in hoger beroep aangevoerd dat het bij doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte] verzamelde bewijsmateriaal niet als bewijs mag worden gebezigd, omdat dat bewijsmateriaal op onrechtmatige wijze is verkregen.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bij de doorzoeking is niet voldaan aan de vereisten van artikel 97 lid 3 juncto lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Immers, de rechter-commissaris heeft reeds op 1 mei 2000 een op schrift gestelde beschikking gegeven dat hij zal overgaan tot doorzoeking. Het kan vier dagen later niet zo zijn dat het optreden van de rechter-commissaris dan wel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, zodat de hulpofficier van justitie de doorzoeking moet verrichten, noch dat er sprake is van een dringende noodzakelijkheid.
Aangezien verdachte na voorhouding en onder invloed van de stukken, die in beslag zijn genomen bij de doorzoeking, tot zijn verklaringen is gekomen moet al het bewijsmateriaal dat is vergaard naar aanleiding van deze doorzoeking als vrucht van dat onrechtmatig verkregen bewijs, worden uitgesloten.
Het hof verwerpt dit verweer. Of verdachte wel in zijn belang is getroffen indien zou blijken dat de in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] uitgevoerde doorzoeking ter inbeslagneming in diens woning onrechtmatig is geweest wordt in het midden gelaten, aangezien het hof van oordeel is dat die doorzoeking rechtmatig heeft plaatsgevonden.
De doorzoeking ter inbeslagneming, aan [adres] te [plaats], is uitgevoerd door een hulpofficier van justitie, ingevolge artikel 97 lid 3 juncto lid 1 en 2 Sv, inhoudende dat de hulpofficier van justitie bevoegd is indien het optreden van de rechter-commissaris en dat van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, machtiging van de rechter-commissaris wordt verkregen en de doorzoeking dringend noodzakelijk is.
Gebleken is dat de rechter-commissaris in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] weliswaar reeds op 1 mei 2000 verlof heeft verleend tot doorzoeking van de woning van die medeverdachte, maar eveneens is gebleken dat noch de rechter-commissaris te Middelburg noch die te Utrecht op het moment dat de zoeking op 4 mei 2000 moest plaats vinden in staat was deze te leiden. Zoeking was op die datum echter wel dringend noodzakelijk. Op die dag werden namelijk de kisten met motoronderdelen door medeverdachte [medeverdachte] naar Culemborg getransporteerd en het onderzoek vergde dat bij aankomst van dat transport (of zo spoedig mogelijk daarna) die kisten in beslag werden genomen én [medeverdachte] werd aangehouden én -ter voorkoming van verlies van bewijsmateriaal- in de woning van [medeverdachte] doorzoeking ter inbeslagneming plaatsvond. Het betrof hier verdenking van invoer van verdovende middelen, een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De officier van justitie zelf was betrokken bij de doorzoeking in Culemborg zodat de zoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de hulpofficier mocht worden overgelaten. Mondelinge machtiging van de rechter-commissaris werd bovendien verkregen, zodat aan alle vereisten van artikel 97 lid 3 juncto lid 1 en lid 2 Sv is voldaan.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Strafmotivering
De verdachte is in eerste aanleg terzake van het primair onder a, b en c tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de arrondissementsrechtbank zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde straf en dat de verdachte derhalve zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich, gedurende een periode van ongeveer twee jaar, samen met anderen, op de in de bewezenverklaring omschreven wijze schuldig gemaakt aan de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. De cocaïne was geborgen in balken van kisten en in onderdelen van een motorfiets. De totale hoeveelheid cocaïne bedroeg ongeveer 47,5 kilogram. De verdachte heeft gehandeld uit louter winst-bejag om zijn schulden af te lossen.
De door de verdachte en zijn mededaders gepleegde invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne is een misdrijf, dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensrnisdrijven wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof is gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat verdachte van het onder Ic tenlastegelegde zal worden vrijgesproken van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van
Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair onder c tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair onder a en b tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER EN EEN HALF (4,5) JAAR.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs Kok, Gerritzen en Van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr Couvret.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2001.