rolnummer 2200252200
parketnummer 0975706000
datum uitspraak 19 november 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
van 25 september 2000 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 september 2001, 24 september 2001, 8 oktober 2001 en 5 november 2001.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de nadere omschrijving tenlastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
4.1
Door de verdediging is aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging op de gronden die zijn weergegeven in de aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 5 november 2001 gehechte kopie-pleitnota.
4.2
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt. Zelfs wanneer men veronderstellenderwijs aanneemt dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen K. diende te worden ingesteld op het moment dat de beschikking in de zaak tegen A. werd gegeven om de telefoonaansluiting van K. af te tappen dan nog is in het recht geen steun te vinden voor de opvatting dat genoemde omstandigheid tot gevolg heeft dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de zaak tegen de verdachte (vgl. NJ 1982, 460 en NJ 1988, 515). Het is namelijk niet aannemelijk geworden, dat door meer genoemde omstandigheid doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte te kort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. Om dezelfde reden heeft ook een eventuele onrechtmatige aanhouding van K. niet tot gevolg, dat het openbaar ministerie in de zaak tegen de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Overigens is het hof van oordeel, dat niet gezegd kan worden dat K.'s aanhouding onrechtmatig was.
Ook de enkele omstandigheid dat K.'s telefoon is afgetapt in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek van een medeverdachte leidt niet tot de conclusie dat die telefoontap onrechtmatig is.
4.3
Voor zover het verweer ten aanzien van de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek betrekking heeft op de telefoonaansluitingen van de verdachte, overweegt het hof het volgende. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de beschikkingen tot het afluisteren van de telefoonaansluitingen van de verdachte zijn gegeven op 25 januari 2000 en op 4 februari 2000 in het gerechtelijk vooronderzoek tegen A., omdat het vermoeden bestond dat A. aan de gesprekken zou deelnemen. Voorts werd op 24 februari een gerechtelijk vooronderzoek tegen de verdachte geopend. Volgens de verdediging was deze handelwijze onrechtmatig, omdat Verdachte reeds als verdachte was aangemerkt op het moment dat diens telefoonaansluitingen werden getapt.
4.4
Het hof verwerpt dit verweer. Zelfs wanneer men aanneemt dat Verdachte reeds als verdachte werd aangemerkt toen de beschikkingen tot afluisteren werden gegeven en er reeds op dat moment een gerechtelijk vooronderzoek tegen hem diende te worden ingesteld, dan nog heeft dit verzuim niet een dermate ernstige inbreuk op de beginselen van de behoorlijke procesorde tot gevolg dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Het hof neemt daarbij in aanmerking, dat de verdediging niet heeft gespecificeerd op welke wijze de verdachte door de bovengenoemde gang van zaken in zijn verdediging is geschaad.
4.5
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de verdachte zonder redelijk vermoeden van schuld - namelijk op de enkele verklaring van K. - is aangehouden. Het hof verwerpt dit verweer. Allereerst valt niet in te zien dat genoemde verklaring niet een redelijk vermoeden van schuld ten opzichte van de verdachte en voldoende grond voor diens aanhouding zou opleveren. Voorts vindt
de stelling dat een eventuele onrechtmatige aanhouding van de verdachte er toe zou moeten leiden dat het openbaar ministerie in zijn vervolging van hem niet- ontvankelijk wordt verklaard, geen steun in het recht.
4.6
Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de aanhouding van de medeverdachten J. en S. onrechtmatig is.
Dit verweer dient eveneens te worden verworpen omdat het geen steun vindt in het recht. Overigens vermag het hof niet in te zien dat voor aanhouding van J. en S. onvoldoende verdenking aanwezig was.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
5. Afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen
5.1
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2001 heeft het hof de beslissing met betrekking tot het horen van de getuigen B., A., H. en N. aangehouden tot een nader tijdstip. Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2001 heeft de raadsman aangevoerd, dat hij deze getuigen wenst te horen om de leugenachtigheid van de verklaring van A. K. - dat K. het wapen waarvan later is vastgesteld dat R. daarmee is beschoten op 29 januari 2000 op de Binnenweg te Rotterdam van A. heeft gekregen - aan te tonen.
5.2
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuigen B., A., H. en N. af. Het hof overweegt hiertoe, dat door het afzien van het horen van deze personen de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad noch dat enige noodzaak tot het horen van genoemde personen bestaat omdat het hof bij de oordeelsvorming in deze zaak geen acht zal slaan op enige verklaring van K..
6. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Verweer betreffende de rechtmatigheid van het bewijs
7.1
Door de verdediging is aangevoerd, dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens onrechtmatig verkregen bewijs, op de gronden die zijn weergegeven in de aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van
5 november 2001 gehechte kopie-pleitnota.
7.2
Het hof gaat reeds aan dit verweer voorbij vooreerst omdat het hof noch het bewijsmateriaal dat is verkregen bij het aftappen van de telefoonaansluitingen van K. en van de verdachte, noch de verklaringen die K., J. en S. na hun aanhouding hebben afgelegd, voor het bewijs gebruikt. Voorts valt niet in te zien dat de door de raadsman genoemde verklaring van K. - wiens aanhouding naar 's hofs oordeel, gelet op hetgeen daaromtrent onder punt 4.: "ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging" is overwogen, rechtmatig was - niet een redelijk vermoeden van schuld ten opzichte van de verdachte en voldoende grond voor diens aanhouding zou opleveren. Daarbij komt dat een onrechtmatige aanhouding niet zonder meer leidt tot de gevolgtrekking dat een verklaring, na die aanhouding afgelegd, als onrechtmatig verkregen moet worden beschouwd. Het hof acht daarom de door de verdachte na diens aanhouding afgelegde verklaringen in beginsel bruikbaar voor bewijs.
7.3
Voor het geval de verdediging bedoeld heeft aan te voeren dat ook het overige bewijsmateriaal onbruikbaar is geworden omdat het beschouwd zou moeten worden als vrucht van het veronderstelde onrechtmatige optreden, overweegt het hof het volgende. Zelfs al zouden de telefoons van de verdachte en van A. K. inderdaad onrechtmatig zijn afgetapt, en zelfs al zouden de aanhoudingen van K. en van J. en S. onrechtmatig zijn geweest, dan nog hoeft het materiaal dat nà het aftappen van de telefoons en nà de voornoemde aanhoudingen is verkregen, niet te worden uitgesloten van de bewijsvoering. Dat bewijsmateriaal is immers niet uitsluitend ten gevolge van het veronderstelde onrechtmatig optreden verkregen. Ook geldt ten opzichte van de dwangmiddelen die ten aanzien van K. en van J. en S. zijn toegepast dat, zelfs wanneer men zou aannemen dat toepassing van deze dwangmiddelen onrechtmatig zou zijn, de verdachte door de veronderstelde onrechtmatigheid niet is geschaad in een eigen door de overtreden regel beschermd belang.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE:
dat hij en zijn mededaders omstreeks 23 december 1999 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
in de nacht van 22 op 23 december 1999
zich hebben opgesteld en positie(s) hebben ingenomen in de omgeving van een pand, gelegen aan de Jan van Gojenstraat en de Pieter Lastmanstraat en
met een vuurwapen een of meer kogel(s) hebben afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot moord.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12.1
De advocaat-generaal mr. Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenome als door de rechter in eerste aanleg gegeven.
12.2
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
12.3
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders gepoogd
R. van het leven te beroven. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit is de verdachte samen met zijn mededaders naar de verblijfplaats van het slachtoffer gegaan. Ter plaatse heeft de verdachte zijn positie ingenomen en is het slachtoffer vervolgens door zijn mededader R.P. S. met een vuurwapen neergeschoten. Het slachtoffer heeft lange tijd in levensgevaar verkeerd, omdat hij onder andere in zijn buik, borst en arm was getroffen.
De rechtsorde is ernstig geschokt door dit feit.
12.4
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 november 2001, eerder met justitie in aanraking is geweest, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
12.5
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Voorts zal aan de verdachte de bijkomende straf van verbeurdverklaring worden opgelegd.
13.1
Het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 1.7 vermelde voorwerp, te weten een stuk ruitpapier met notities, waaronder "XX-NT-22, Golf zwart R., zal worden verbeurdverklaard, aangezien met behulp van dit aan de verdachte toebehorende voorwerp het bewezenverklaarde feit is voorbereid.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
13.2
Ten aanzien van de op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder de volgnummers L 1.6 en L 1.7 vermelde voorwerpen, te weten een buitenlands paspoort (vermoedelijk Iraans) met Arabisch opschrift, rode omslag, met foto van de verdachte N. Verdachte, een zwart lederen heren portemonnee "Sanchez", inhoudende twee SNS-bankpasjes o.n.v. N. Verdachte, Ned. ID-kaart o.n.v. N. Verdachte, Ned. Rijbewijs o.n.v. N. Verdachte, pasfoto's van kinderen, taxibedrijfpasje "Marek Basta" te Szczecin, kentekenbewijs VW Golf,
XP-51-ZL en diverse losse papiertjes met namen en telefoonnummers (L 1.6), een boek met frequentietabellen voor scanners in Nederland, 1999, auteur Jan Völkers en enkele stukken ruitpapier met notities (L 1.7), zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
13.3
Ten aanzien van het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 1.11 vermelde voorwerp, te weten een Ned. ID-kaart, nr. T 40242688 o.v.n. F., zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 45, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het
bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 1.7 vermelde voorwerp, te weten een stuk ruitpapier met notities, waaronder
"XX-NT-22, Golf zwart.
Gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder de volgnummers L 1.6 en
L 1.7 vermelde voorwerpen, te weten een buitenlands paspoort (vermoedelijk Iraans) met Arabisch opschrift, rode omslag, met foto van de verdachte N. Verdachte, een zwart lederen heren portemonnee "Sanchez", inhoudende twee SNS-bankpasjes o.n.v. N. Verdachte, Ned. ID-kaart o.n.v. N. Verdachte, Ned. Rijbewijs o.n.v. N. Verdachte, pasfoto's van kinderen, taxibedrijfpasje "Marek Basta" te Szczecin, kentekenbewijs VW Golf,
XP-51-ZL en diverse losse papiertjes met namen en telefoonnummers (L 1.6), een boek met frequentietabellen voor scanners in Nederland, 1999, auteur Jan Völkers en enkele stukken ruitpapier met notities (L 1.7), aan de verdachte.
Gelast de bewaring van het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 1.11 vermelde voorwerp, te weten een Ned. ID-kaart, nr. T 40242688 o.v.n. F., ten behoeve van de rechthebbende.
Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Reinking en Van Strien, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 november 2001.