ECLI:NL:GHSGR:2001:AE0522

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200234300
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. van Bellen
  • J. Abels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal door twee of meer verenigde personen met betrekking tot een fatale steekpartij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 september 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zoetermeer', was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor doodslag en diefstal. De zaak betreft een fatale steekpartij waarbij de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer], op 9 februari 2000 in Rotterdam met een mes in de borst heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De aanleiding voor deze daad was een conflict over schulden, wat de spanning tussen de verdachte en het slachtoffer deed toenemen.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verschillende verweren gevoerd, waaronder noodweer en psychische overmacht. Het hof heeft deze verweren echter verworpen, omdat de verdachte zich gewapend met een mes naar het slachtoffer heeft begeven en de kans om verdere escalatie te voorkomen niet heeft benut. Het hof oordeelde dat de verdachte niet handelde uit noodzakelijke verdediging, aangezien hij zelf de confrontatie zocht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte tot zeven jaar gevangenisstraf zou worden veroordeeld, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, de nabestaande van het overleden slachtoffer, tot een bedrag van ƒ 9.200,00. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

rolnummer 2200234300
parketnummers 1010104700 en 1011245399
ad informandum 1010358799 en 1010219600
datum uitspraak 25 september 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 16 augustus 2000 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 9 maart 2001, 12 juni 2001 en 11 september 2001.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en tot betaling van de schade geleden door de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Afwijzing verzoek tot splitsing van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten
4.1
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2001 heeft de raadsman het hof verzocht de splitsing te bevelen van de onder de parketnummers 1010104700 en 1011245399 gevoegde zaken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat er geen verband bestaat tussen de twee zaken.
4.2
Het hof wijst dit verzoek af en overweegt daartoe dat het immers in beide gevallen feiten betreft die door dezelfde persoon zijn begaan en dat het in het belang van het onderzoek is dat de feiten gevoegd behandeld worden.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
BIJLAGE:
1. dat hij op 09 februari 2000 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes in de borst (streek) van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. dat hij op 04 mei 1999 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid toiletartikelen en chocola en vlees (waren), toebehorende aan de [supermarkt];
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1.: Doodslag;
2.: Diefstal door twee of meer verenigde personen.
9. Strafbaarheid van het feit en van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
9.1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2001 terzake van het onder 1 tenlastegelegde een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces en meer-subsidiair situatieve verminderde toerekeningsvatbaarheid ten gevolge van psychische druk. Laatstbedoelde grond wordt door het hof begrepen als een beroep op psychische overmacht.
9.2
De raadsman heeft hiertoe onder meer -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het slachtoffer niet alleen was toen hij bij de verdachte aan de deur kwam, dat het slachtoffer de verdachte bedreigde en een mes had, dat het slachtoffer en de persoon/personen die bij het slachtoffer was/waren aan de zijkant en achterkant van het huis van de verdachte stond(en) waardoor de verdachte geen kant uit kon, dat het slachtoffer probeerde om het huis van de verdachte binnen te komen, dat de verdachte dit wilde verhinderen, dat er daarop een worsteling bij de voordeur ontstond, dat de verdachte zich teweerstelde tegen het geweld van de zijde van het slachtoffer en dat hij derhalve in de situatie waarin hij verkeerde niet anders heeft kunnen handelen dan hij gedaan heeft.
9.3
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de verdachte toen hij een of meer klappen van het slachtoffer had gekregen, zich naar de keuken van zijn woning heeft begeven om aldaar een mes te pakken. Hij heeft zich bewapend met dat mes en zich wederom naar het slachtoffer in de nabijheid van de voordeur begeven. Het hof acht derhalve niet aannemelijk dat de verdachte heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, nu de verdachte gewapend met een mes zelf de (verdere) confrontatie heeft gezocht met het slachtoffer en hij daarmee de kans om verdere escalatie te voorkomen onbenut heeft gelaten. Bovendien is het hof van oordeel, dat niet aannemelijk is geworden dat de ontstane situatie bij de voordeur van de woning van de verdachte, wat er ook zij van de gedragingen van het slachtoffer, zodanig was dat de verdachte zich daaraan niet kon onttrekken. De stelling van de verdachte dat hij daartoe werd belet door de aanwezigheid van personen in zijn tuin of in de buurt van zijn woning, is geenszins aannemelijk geworden. Voorts overweegt het hof met betrekking tot het beweerde voorhanden hebben van een mes door het slachtoffer, welk standpunt de verdachte pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ingenomen, dat dit mes niet is aangetroffen en reeds zoek was op het moment dat het slachtoffer aan de verdachte een of meer slagen toebracht. Tenslotte is het hof van oordeel, dat de verdachte geweld heeft aangewend dat niet in verhouding heeft gestaan tot de vermeende noodweersituatie.
Het hof verwerpt derhalve het gevoerde verweer van noodweer en tevens, nu zich niet op enig moment een noodweersituatie heeft voorgedaan, het beroep op noodweerexces.
9.4
Tevens is een beroep gedaan op psychische overmacht. Het hof verwerpt dit verweer eveneens op grond van bovenstaande overwegingen met betrekking tot het noodweer(exces). Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte gebukt is gegaan onder een verontschuldigende stress-situatie waaraan hij geen weerstand kon bieden en uiteindelijk wel moest toegeven.
9.5
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Het feit en de verdachte zijn derhalve strafbaar.
10. Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
11.1
De advocaat-generaal [advocaat-generaal] heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], zijnde de nabestaande van het overleden slachtoffer [slachtoffer], tot een bedrag van ƒ 9.200,00, met oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 9.200,00 ten behoeve van de hiervoorgenoemde benadeelde partij.
11.2
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
11.3
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes een dodelijke steek in het bovenlichaam toegebracht toen deze bij hem aan de voordeur kwam. Aanleiding hiervoor was onenigheid over schulden, terwijl ook andere omstandigheden spanning hebben doen ontstaan tussen het slachtoffer en de verdachte. Een feit als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
11.4
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een feit dat doorgaans naast onrustgevoelens financiële schade voor de benadeelde met zich brengt.
11.5
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2001 erkend, dat hij zich ook heeft schuldig gemaakt aan een ander, niet tenlastegelegd feit.
Dit feit is door het openbaar ministerie onder parketnummer 1010219600 bij deze strafzaak gevoegd met het oog op de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof heeft op dit feit acht geslagen bij de beslissing over de straf, waarbij het ervan is uitgegaan dat de verdachte terzake van dat feit niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
Het andere eveneens met een korte vermelding op de dagvaarding onder parketnummer 1010358799 ter kennis gebrachte feit is overeenkomstig de rechter in eerste aanleg geheel door het hof buiten beschouwing gelaten, gezien de ontkenning van de verdachte van dit feit ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 augustus 2001, waarna de officier bij diezelfde gelegenheid te kennen heeft gegeven dit feit te seponeren.
11.6
Het hof heeft kennisgenomen van een omtrent de verdachte uitgebracht rapport d.d. 29 juli 2000, opgemaakt en ondertekend door [psychiater], psychiater, bij de totstandkoming waarvan is kennisgenomen van het omtrent de verdachte uitgebrachte rapport d.d. 16 juni 2000, opgemaakt en ondertekend door [psycholoog], klinisch psycholoog. In eerstbedoeld rapport wordt geconcludeerd dat er tijdens het onder 1 tenlastegelegde geen sprake was van een ziekelijke stoornis der geestvermogens, dan wel een gebrekkige ontwikkeling hiervan en dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Het hof neemt deze conclusie over.
11.7
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
12. Vordering tot schadevergoeding
12.1
In het onderhavige strafproces heeft de heer [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], zijnde de nabestaande van het overleden slachtoffer [slachtoffer], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde feit tot een bedrag van ƒ 9.200,00, in verband met door hem gedragen kosten van lijkbezorging.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van ƒ 9.200,00.
12.2
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist wat betreft het vervoer van het lichaam van het slachtoffer naar Bosnië en de daarmee samenhangende kosten. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat de schade het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. Het hof acht de door de benadeelde partij opgevoerde kosten, ook voor zover door de verdachte betwist, niet onredelijk en in overeenstemming met de omstandigheden van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve volledig worden toegewezen.
12.3
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13. Schadevergoedingsmaatregel
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 9.200,00 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], zijnde de nabestaande van het overleden slachtoffer.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES (6) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], zijnde de nabestaande van het overleden slachtoffer [slachtoffer], tot het gevorderde bedrag van NEGENDUIZEND TWEEHONDERD GULDEN
(ƒ 9.200,00) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van NEGENDUIZEND TWEEHONDERD GULDEN (ƒ 9.200,00) ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], zijnde de nabestaande van het overleden slachtoffer [slachtoffer], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de duur van NEGENTIG (90) DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van ƒ 9.200,00 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van ƒ 9.200,00 komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Reinking, Van Bellen en Abels,
in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 september 2001.