Uitspraak
volgende arrest gewezen in de zaak van:
Het geding
van 4 februari 1999, tussen partijen gewezen door de rechtbank te Rotterdam.
aangevoerd en producties overgelegd. De grieven zijn door [geïntimeerde] bij memorie van
antwoord bestreden onder het overleggen van producties. De kerk heeft zich bij
akte over deze producties uitgelaten. Vervolgens heeft [geïntimeerde] stukken
gedeponeerd, waaronder een catalogus en een boek.
Beoordeling van het hoger beroep
Armeense kunsthandelaar genaamd [kunsthandelaar 1] vier iconen met
afbeeldingen van respectievelijk de apostelen Johannes, Marcus, Paulus en
Petrus (hierna te noemen: de iconen) gekocht en geleverd gekregen. In de
periode van 17 december 1976 tot en met 15 januari 1977 hebben de iconen
deel uitgemaakt van een tentoonstelling in museum Het Prinsenhof te Delft.
Stellende dat de iconen haar eigendom zijn, want afkomstig uit de
Antiphonitiskerk te Lefkosia, Noord-Cyprus en daaruit zijn verdwenen tijdens
de Turkse bezetting van Noord-Cyprus in, heeft de Kerk ter veiligstelling van
die (eigendoms)rechten op 25 juli 1995 op de iconen conservatoir beslag
doen leggen en de iconen in gerechtelijke bewaring doen nemen.
dat zij eigenares is van de iconen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld deze op
verbeurte van een dwangsom aan de Kerk af te geven. De Kerk stelt dat zij
haar eigendom niet heeft verloren door de aankoop door en levering aan
, omdat het Verdrag inzake bescherming van culturele goederen in geval
van een gewapend conflict met Reglement van uitvoering en Protocol (14 mei
1954, Trb. 1955, 47; hierna te noemen: het Verdrag) eigendomsverkrijging
door [geïntimeerde] belet, en voorts omdat [geïntimeerde] bij de verkrijging niet te goeder trouw
was. [geïntimeerde] heeft onder andere aangevoerd dat hij bij het verkrijgen van de
iconen te goeder trouw was en heeft zich voorts beroepen op verjaring van de
door de Kerk ingestelde revindicatie, betogende dat hij het bezit van de
iconen heeft verworven meer dan twintig jaren vóór het instellen van de
onderhavige vordering. De rechtbank heeft de vordering van de Kerk
afgewezen, - samengevat- - omdat het Verdrag en met name de
is en daarom niet aan [geïntimeerde] een recht ontneemt dat hij de grond van de
Nederlandse wet heeft en omdat volgens te dezen toepasselijk Nederlands
recht de Kerk geen eigenaar van de iconen is gebleven, omdat onvoldoende
is gebleken dat [geïntimeerde] ten tijde van de bezitsverkrijging niet te goeder trouw
was. Aan de vraag of de vordering van de Kerk is verjaard, is de rechtbank
niet toegekomen. Tegen dit oordeel en de gronden waarop dit berust richten
zich de vier door de Kerk voorgedragen grieven.
krachtens het Verdrag en, meer in het bijzonder op grond van art. 1-4 van het
Protocol. De grief faalt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het
Verdrag en met name genoemde bepaling van het Protocol geen bepaling is
die een ieder verbindt. Daartoe geldt het volgende.
daarin zou worden geregeld dat de laatste bezitter van culturele goederen
(voordat die in een gewapend conflict werden afgevoerd) die rechtstreeks van
de bezitter te goeder trouw in een ander land kon terugvorderen. Besloten is
een dergelijke bepaling van privaatrechtelijke aard niet in het Verdrag of
Protocol op te nemen. (zie J.Toman, The Protection of cultural property in the
event of armed conflict, Unesco Publishing, Dartmouth, 1996, pag.336 tot en
met 351.)
(kamerstuk 1957- 1958, 5510, no 3) volgt dat het Verdrag (alleen)
verplichtingen van de verdragsluitende partijen formuleert en dat ook het
Protocol met betrekking tot het wegvoeren en de recuperatie van roerende
goederen verplichtingen aan verdragsluitende partijen oplegt. De memorie
van toelichting noemt als verplichting voor verdragsluitende partijen op wier
grondgebied de culturele goederen zich bevinden die afkomstig zijn van bezet
gebied, dat zij de culturele goederen sequestreren en na de vijandelijkheden
aan de autoriteiten van het voormalig bezet gebied restitueren.
een ieder verbindend zijn. Artikel 1 lid 4 van het Protocol bepaalt dat de staat,
die de verplichting had de uitvoer van culturele goederen uit het door hem
bezette gebied te beletten een schadeloosstelling moet toekennen aan de
bezitter te goede trouw van de culturele goederen die volgens lid 3 van het
artikel 1 van het Protocol moeten worden teruggegeven. Lid 3 houdt in dat op
de verdragsluitende partijen de verplichting rust bedoelde culturele goederen
terug te geven. Geen bepaling van het Protocol legt aan burgers de
verplichting op om goederen aan (eerdere) rechthebbenden terug te geven.
verplichtingen oplegt en geen bepalingen inhoudt die de burgers van die
staten rechtstreeks binden.
dat [geïntimeerde] bij de verkrijging van de iconen te goeder trouw was. Het hof laat de
beoordeling van die grieven achterwege, omdat de vordering van de Kerk,
ook al zouden deze grieven slagen, toch zal moeten worden afgewezen,
omdat het dan aan de orde komende, in eerste instantie door [geïntimeerde] gedane,
beroep op verjaring van de vordering van de Kerk slaagt.
[geïntimeerde] heeft in eerste instantie gesteld dat het recht van de Kerk om de iconen
terug te vorderen is verjaard op grond van de artikelen 3:105, 3:306 en 3:314,
lid 2 BW.
De Kerk heeft in grief 4 betoogd dat de lopende verjaringstermijn van haar
vorderingsrecht is gestuit door het door haar op 25 juli 1995 gelegde
conservatoir beslag op de iconen en niet pas door de daarop volgende
dagvaarding in deze procedure van 8 augustus 1995. Dat betoog is juist,
omdat de beslaglegging door de Kerk een daad van rechtsvervolging vormt
als bedoeld in artikel 3.316 BW.
Van verjaring is daarom sprake (ongeacht goede of kwade trouw van [geïntimeerde] ),
indien de verjaringstermijn van 20 jaar is aangevangen voor 25 juli 1975.
beëindiging van het bezit van een niet rechthebbende, genoemd in artikel 3:
314, lid 2 BW. Die verjaringstermijn begint te lopen vanaf het moment dat een
ander dan de eigenaar bezitsdaden ten aanzien van de zaak verricht.
voortzetting vormt van bezit door voorgangers. De Kerk heeft gesteld dat de
iconen in juni 1974 nog in de Antiphonitiskerk te Cyprus aanwezig waren (en
dus nog in het bezit van de Kerk) en dat ze na de Turkse invasie van juli-
augustus 1974 daaruit zijn weggenomen. De Kerk heeft voorts gewezen op
publicaties van John Fielding van mei 1976 in de Engelse bladen The
Guardian en The Times, waaruit volgt dat de iconen in april 1976 uit de
Antiphonitiskerk waren verdwenen. Het artikel beschrijft een toen aangetroffen
geplunderde en beschadigde kerk met op de vernielde iconostase een
neergekalkte datum van 6 maart 1975. De Kerk stelt dat daaruit het
vermoeden rijst dat de iconen op 6 maart 1975 zijn weggehaald. Dat strookt
met het relaas van de UNESCO vertegenwoordiger Dalibard, (prod. 40 bij
nadere conclusie Kerk in eerste instantie) die in de periode februari-maart
1975 onderzoek heeft gedaan naar de staat van het cultureel erfgoed van
Cyprus, maar de Antiphonitiskerk niet kon bereiken, omdat zijn groep werd
gestopt. Het strookt ook met de door de kerk overgelegde brieven van de
bezorgde Friends of Cyprus van begin april 1975 aan de Directeur-Generaal
van de UNESCO over diefstal van iconen uit Cyprus (prod. 41 bij nadere
conclusie Kerk in eerste instantie). Volgens [geïntimeerde] (memorie van antwoord, nrs
22 en 67) zijn de iconen na de plundering van de kerk naar Beiroet vervoerd
en van daaruit naar Londen, waarna ze na restauratie via de kunsthandelaren
[kunsthandelaar 2] , [kunsthandelaar 3] en [kunsthandelaar 1] in bezit van [geïntimeerde] zijn
gekomen.
1975 uit de Antiphonitiskerk zijn gestolen en dat de Kerk toen het bezit van de
iconen heeft verloren. Daaruit volgt dat vanaf dat moment ten aanzien van de
iconen door anderen dan de Kerk bezitsdaden zijn verricht. De verjaring van
de revindicatievordering van de Kerk is dus voltooid in maart 1995. Grief 4
faalt dus.
de kosten van het hoger beroep moet dragen.
Beslissing
- veroordeelt de Kerk in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan
de zijde van [geïntimeerde] bepaald op € 215,55 aan vastrecht en € 772,-- aan
salaris voor de procureur.
ter openbare terechtzitting van 7 maart 2002, in bijzijn van de griffier.