ECLI:NL:GHSGR:2002:AE1796

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200041102
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. von Brucken Fock
  • A. Aler
  • J. Verduyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen jeugddetentie en toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, waarbij de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De verdachte, geboren op [datum] te [plaats], is in verband met de feiten van medeplegen van afpersing en diefstal, gepleegd op 12 april 1999, eerder veroordeeld door de kinderrechter tot 80 dagen jeugddetentie. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat het jeugdstrafrecht geen vervroegde invrijheidstelling kent, wat van invloed is op de opgelegde straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten 15 jaar oud was en dat de door de rechtbank opgelegde straf niet in overeenstemming is met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat eerdere straffen in rekening moeten worden gebracht bij de strafoplegging. Het hof heeft besloten het onderzoek te heropenen en pas te hervatten wanneer duidelijk is hoe de openstaande zaak met parketnummer 120201-01 is afgedaan. De verdachte en zijn raadsman zullen worden opgeroepen voor de nieuwe zitting. Het hof heeft de beslissing genomen om de zaak niet af te doen totdat alle relevante informatie beschikbaar is, om zo een rechtvaardige uitspraak te kunnen doen.

Uitspraak

rolnummer 2200041102
parketnummer 1004002299
datum uitspraak 23 april 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 27 maart 2001 in de strafzaak tegen:
[naam verdachte]
geboren te [plaats] op [datum].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf (12) maanden, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Heropening van het onderzoek ter terechtzitting
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend op 15 maart 1999 de tenlastegelegde feiten te hebben begaan.
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld tot de straf van jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk.
Blijkens het Uittreksel Justitieel Documentatieregister betreffende de verdachte d.d. 4 april 2002 is de verdachte terzake van medeplegen van afpersing en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen op 12 april 1999, door de kinderrechter in de arrondissements- rechtbank te Rotterdam op 15 juli 1999 veroordeeld tot 80 dagen jeugddetentie, waarvan 6 weken voorwaardelijk. Dit vonnis is blijkens het Uittreksel Justitieel Documentatieregister op 15 juli 1999 onherroepelijk geworden.
Blijkens mededeling van de raadsman van de verdachte is aan de verdachte na de uitspraak van het vonnis waarvan beroep door de rechtbank te Utrecht de straf van jeugddetentie voor de tijd van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, opgelegd. Het hof neemt vooralsnog dit vonnis als vaststaand aan. Tegen dit vonnis, dat kennelijk betrekking heeft op de in het Uittreksel Justitieel Documentatieregister onder parketnummer 120201-01 genoemde openstaande zaak, is hoger beroep ingesteld. De reden van het hoger beroep is volgens de raadsman gelegen in het feit dat het jeugdstrafrecht geen vervroegde invrijheidstelling kent. In dat uittreksel wordt als pleegdatum van feit 1 (moord en doodslag) 20 mei 2001 en als pleegdatum van feit 2 (bezit/handel vuurwapens en munitie) 21 mei 2001 genoemd. Op beide tijdstippen was de verdachte 17 jaren oud.
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten - 15 maart 1999 - was de verdachte 15 jaren oud.
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld welke gevolgen de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige zaak dient te hebben.
Volgens vaste rechtspraak geldt als voorwaarde voor toepassing van het Wetboek van Strafrecht niet dat het eerste vonnis in kracht van gewijsde moet zijn gegaan. Blijkens HR 1 november 1977, NJ 1978, 535 vindt de stelling, dat als "vroegere straf" welke ingevolge laatstgenoemd wetsartikel bij de strafoplegging in rekening moet worden gebracht alleen in aanmerking komt een straf, opgelegd bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, geen steun in het recht. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd in zijn arresten van 17 mei 1983, NJ 1984, 25 en 17 december 1985, NJ 1986, 369.
Ingevolge het bepaalde in artikel 77i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is de duur van de jeugddetentie voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt ten hoogste twaalf maanden en overigens ten hoogste vierentwintig maanden.
De door de rechtbank te Rotterdam in eerste aanleg opgelegde straf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, kan niet in stand blijven omdat de rechtbank de door de kinderrechter op 15 juli 1999 opgelegde straf van tachtig dagen jeugddetentie, waarvan zes weken voorwaardelijk, niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in rekening heeft gebracht. In het vonnis waarvan beroep is dit artikel weliswaar aangehaald doch niet juist toegepast. Bij het bepalen van de maximumduur van de straf van jeugddetentie is niet van belang of al dan niet is bepaald dat een gedeelte van de opgelegde straf niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Als het hof in rekening zou brengen de door de rechtbank te Utrecht opgelegde straf van jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, dan zou het hof voor de thans tenlastegelegde feiten, indien bewezen en strafbaar, niet de straf van jeugddetentie meer kunnen opleggen. Indien evenwel die straf in hoger beroep zou worden verlaagd of zelfs in het geheel geen straf van jeugddetentie zou worden opgelegd - de verdachte is inmiddels meerderjarig - dan zou door het hof, zolang de maximale duur niet wordt overschreden, nog wel de straf van jeugddetentie kunnen worden opgelegd.
Het hof geeft er derhalve de voorkeur aan pas tot afdoening van de zaak over te gaan, wanneer vaststaat op welke wijze de zaak met parketnummer 120201-01 is afgedaan.
Het hof zal daarom het onderzoek heropenen en pas hervatten wanneer die informatie beschikbaar is gekomen. Het hof verzoekt de advocaat-generaal de zaak alsdan weer aan te brengen.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en beveelt dat dit onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen tijdstip na het tijdstip waarop de zaak met parketnummer 120201-01 onherroepelijk is afgedaan;
beveelt de oproeping van de verdachte en diens raadsman tegen het tijdstip van die nader te bepalen terechtzitting;
stelt de stukken daartoe in handen van de advocaat-generaal bij dit gerechtshof.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Von Brucken Fock, Aler en Verduyn,
in bijzijn van de griffier mr. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
het hof van 23 april 2002.