ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2305

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
674-M-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Andreae-Hartsuiker
  • A. Labohm
  • B. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige zoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg, waarin de omgangsregeling en het gezag over hun minderjarige zoon [zoon] aan de orde zijn. De ouders, de moeder en de vader, zijn op 22 oktober 1982 met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen, waaronder [zoon], geboren op 11 september 1988. De moeder heeft op 22 november 1999 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding en wijziging van het gezag, waarbij zij verzocht om uitsluitend belast te worden met het gezag over [zoon]. De vader verzet zich hiertegen en wenst gezamenlijk gezag.

De rechtbank heeft op 26 juli 2000 de echtscheiding uitgesproken en de verdere behandeling van het gezag en de omgang aangehouden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 16 maart 2001 geadviseerd om de moeder met het gezag over [zoon] te belasten. De rechtbank heeft in haar bestreden beschikking de verzoeken van de moeder afgewezen en een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [zoon].

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2002 hebben de ouders afgesproken om gedurende een proefperiode van één jaar een nadere invulling te geven aan het gezamenlijk gezag over [zoon]. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden tot 25 januari 2003 en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de omgang tussen de vader en [zoon] van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur zal zijn, met uitzondering van één weekend in de maand en gedurende de helft van de schoolvakanties. De ouders zijn verplicht om het hof en elkaar te informeren over hun ervaringen en de voortgang in de procedure.

Uitspraak

Uitspraak : 13 februari 2002
Rekestnummer : 674-M-01
Rekestnr. rechtbank : 1410/1999
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W. Taekema.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 20 augustus 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 18 juli 2001.
De vader heeft op 3 december 2001 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof brieven met bijlage(n) ingekomen, gedateerd 31 augustus 2001 en 7 januari 2002.
Van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Middelburg, hierna te noemen: de raad, is bij het hof een brief ingekomen gedateerd 17 december 2001, met als bijlagen een adviesbrief van 16 maart 2001 en een brief van de vader van 13 maart 2001.
Op 9 januari 2002 is de zaak mondeling behandeld. Ter terechtzitting heeft de vader mondeling meegedeeld dat hij primair de instandhouding van het gezamenlijk gezag wenst. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. G. Veen, advocaat te Goes, de vader, bijgestaan door mr. B. van Leeuwen, advocaat te Goes en namens de raad, is verschenen de heer C.M.J. Vandenbooren. De minderjarige [zoon] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn op 22 oktober 1982 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige:
[de minderjarige], geboren op 7 mei 1986, verder: [de dochter], en
[de minderjarige], geboren op 11 september 1988, verder: [zoon].
De moeder heeft bij de rechtbank te Middelburg een verzoekschrift, gedateerd 22 november 1999 ingediend strekkende tot onder andere echtscheiding. Bij "conclusie van repliek" heeft zij haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij (onder meer) de rechtbank verzocht uitsluitend haar te belasten met het gezag over [zoon] en ten aanzien van hem de volgende omgangsregeling vast te stellen:
- totdat hij zal zijn opgenomen voor dagbehandeling bij Ithaka is [zoon] gedurende de week bij de moeder en gedurende de weekenden bij de vader. De ene helft van de schoolvakanties brengt [zoon] bij de vader en de andere helft brengt hij bij de moeder door, in onderling overleg te bepalen.
- vanaf de datum van opname voor dagbehandeling verblijft [zoon] van zondagavond voor het eten tot donderdagavond na het eten bij de moeder en van donderdagavond na het eten tot zondagavond voor het eten bij de vader,
- gedurende de weekenden verblijft [zoon] bij de vader, met uitzondering van één weekend in de maand waarin hij bij de moeder verblijft.
De vader heeft zich verzet tegen de gevraagde gezagsvoorziening (hij wenst gezamenlijk gezag) en hij verzocht de omgangsregeling met [zoon] als volgt vast te stellen:
- de vader en [zoon] hebben omgang met elkaar gedurende elk weekend, met uitzondering van één in onderling overleg te bepalen weekend in de maand, van donderdagavond tot en met zondagavond en gedurende 50 % van de schoolvakanties.
Bij beschikking van de rechtbank te Middelburg van 26 juli 2000 is tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitge-sproken, welke op 23 augustus 2000 is ingeschreven. De verdere behandeling van het gezag en de omgang is daarbij aangehouden tot de zitting van 10 oktober 2000.
Op 16 maart 2001 heeft de raad, op verzoek van de rechtbank, geadviseerd, om uitsluitend de moeder met het gezag over [zoon] te belasten en een omgangsregeling tussen de vader en [zoon] vast te stellen van vrijdagavond tot zaterdagavond en de helft van de schoolvakanties.
Bij opvolgende tussenbeschikking van 4 april 2001 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de zitting van 22 mei 2001.
Bij de daaropvolgende, de bestreden, beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het verzoek ten aanzien van het gezag afgewezen en is bepaald dat er omgang zal zijn tussen de vader en [zoon] van donderdagavond na judo tot en met zondagavond 18.00 uur (zulks met uitzondering van één weekend in de maand), alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties.
In onderling overleg is besloten dat de omgang tussen [zoon] en de vader tijdens het weekend aanvangt op vrijdagavond om 18.00 uur.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Aan de orde zijn het gezag en de omgang met betrekking tot [zoon].
2. Ter terechtzitting zijn de ouders overeengekomen om gedurende een proefperiode van één jaar, en met inachtneming van de hierna volgende uitgangspunten, een nadere invulling te geven aan het gezamenlijke gezag over [zoon]. Verder hebben zij ter terechtzitting afgesproken dat als voorlopige omgangsregeling zal gelden de omgangsregeling zoals die thans feitelijk geldt.
3. De ouders hebben afgesproken dat er in het geval van te nemen beslissingen ten aanzien van de school en de medische zorg (waaronder begrepen de gedragsproblematiek) van [zoon], alsook ten aanzien van de uitvoering van de voorlopige omgangsregeling die tussen de vader en [zoon] zal gelden, steeds één ouder bevoegd is om een beslissing te nemen. Deze beslissingsbevoegde ouder legt de andere ouder diens voorgenomen beslissing ter overleg en advies voor. Na overleg met de andere ouder en na weging van diens advies neemt de beslissingsbevoegde ouder de definitieve beslissing.
4. De ouders spraken af dat de moeder beslissingsbevoegd is wanneer het gaat om beslissingen ten aanzien van school en de medische zorg (in de hiervoor genoemde ruime zin) en dat de vader beslissingsbevoegd is wanneer het gaat om beslissingen ten aanzien van de uitvoering van de voorlopige omgangsregeling.
5. Het hof gaat er van uit dat beslissingen ten aanzien van de gewone gang van zaken, dat wil zeggen, de dagelijkse zorg ten aanzien van [zoon], door de moeder kunnen worden genomen zonder dat zij de vader daarover verplicht consulteert, hetgeen niet weg neemt dat de moeder de vader kan raadplegen over die dagelijkse gang van zaken, wanneer zij daaraan behoefte voelt.
6. Ter terechtzitting is voorts nog gebleken dat de ouders over de feitelijke invulling van de vakantieregeling in de zomer van 2002, overeenstemming hebben.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de zaak pro forma aanhouden tot 25 januari 2003, een voorlopige omgangsregeling vaststellen zoals de ouders zijn overeengekomen en voor het overige alle beslissingen in de zaak aanhouden.
8. De ouders zullen, ieder voor zich, het hof en elkaar tegen de pro forma datum berichten over hun ervaringen in de achterliggende periode en de door hen gewenste voortgang in de procedure. De ouder die van mening is dat de afspraken aanhoudend niet goed worden nagekomen, kan het hof verzoeken de voortgezette behandeling op een eerdere datum te laten plaatsvinden.
BESLISSING
Het hof:
bepaalt een voorlopige omgangsregeling tussen [zoon] en de vader, inhou-den-de dat er omgang zal zijn van vrijdagavond 18.00 uur tot en met zondagavond 18.00 uur (zulks met uitzondering van één weekend in de maand), alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Labohm en Van Leuven, bijge-staan door mr. Oostveen als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 februari 2002.
De griffier is niet in staat deze
beschikking mede te ondertekenen.