ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2435

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
648-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Duindam
  • M. de Bruijn-Lückers
  • J. Dusamos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de schuldsanering van de vader. De moeder, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarbij de vader was vrijgesteld van het betalen van kinderalimentatie vanwege zijn schuldsanering. De vader, die sinds 26 april 2000 onder schuldsanering staat, heeft verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft dit verzoek toegewezen, maar de moeder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de moeder beoordeeld en vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld, ondanks dat de vader stelde dat dit te laat was. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de vader en de noodzaak van kinderalimentatie voor de minderjarige. Het hof oordeelt dat de vader gedurende de schuldsanering geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, maar dat hij na afloop van de schuldsanering in staat zal zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de vader wordt verplicht om de kinderalimentatie op nihil te stellen zolang de schuldsanering van kracht is. Tevens verklaart het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn incidentele hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak : 10 april 2002
Rekestnummer : 648-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-5831
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.A. Buitelaar-Meijer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens inciden-teel verzoe-ker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.J.W. Hoek.
PROCESVERLOOP
De partijen zijn op 20 december 1990 in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren de thans nog minderjarige: [M.], geboren [in] 1996, hierna te noemen: [de minderjarige].
Bij beschikking van 25 juni 1999 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 5 oktober 1999. Voorts is bepaald dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen en is de vader een kinderalimentatie van
ƒ 250,- per maand opgelegd, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag waarop het opgedragen gezag na de echtscheiding begint. Het gerechtshof heeft bij beschik-king van 17 december 1999 deze beschikking bekrachtigd, behoudens met betrekking tot het gezag, dat aan beide ouders is toegekend.
Bij verzoekschrift dat op 18 september 2000 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de vader op grond van gewijzigde omstandigheden verzocht de beschikking van 25 juni 1999 te wijzigen in dier voege, dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimen-tatie met ingang van 26 april 2000 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met zodanige datum als de rechtbank juist acht.
Bij beschikking van de rechtbank van 12 juni 2001 is het verzoek van de vader toegewezen in die zin, dat de door de vader met ingang van 26 april 2000 te betalen kinderalimentatie is gesteld op nihil. De moeder is van die beschikking in hoger beroep gekomen bij fax, ingekomen op 13 augustus 2001.
De vader heeft op 18 december 2001 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof brieven met bijlage(n) ingekomen, gedateerd 6 september 2001 en 22 oktober 2001.
Op 20 maart 2002 is de zaak mondeling behandeld. De vader is, hoewel daartoe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
Bij zijn verweerschrift stelt de vader dat het hoger beroep te laat, namelijk na het verstrijken van de beroepstermijn is ingesteld. Hieromtrent overweegt het hof dat weliswaar op grond van artikel 429n tweede lid van het op de onderhavige procedure nog van kracht zijnde Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het hoger beroep binnen twee maanden na dagtekening van de bestreden beschikking ingesteld had moeten zijn, doch dat ingevolge artikel 1 van de Algemene Termijnenwet die termijn dient te worden verlengd indien de bij de wet gestelde termijn eindigt op een zondag, in casu 12 augustus 2001 tot maandag, in casu 13 augustus 2001. Het hoger beroep is mitsdien tijdig ingesteld.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
De vader verzoekt in hoger beroep bekrachtiging van de bestreden beschikking en noemt het verweer van niet-ontvankelijkheid ten onrechte een incidenteel appel. Hij is mitsdien niet-ontvankelijk in zijn incidentele appel.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De vader is alleenstaand. Hij is in loondienst als netwerkmedewerker. Sinds 26 april 2000 is t.a.v. hem een schuldsanering getroffen. Blijkens de overgelegde brief van 29 december 2000 van de bewindvoerder is de voorlopige schuldsanering inmiddels definitief geworden. Zijn inkomen bedraagt ƒ1012,- netto per maand na afdracht aan de bewindvoerder van een bedrag van ƒ1.238,- per maand. Eventuele extra inkomsten dient hij aan de bewindvoerder af te dragen. Hij moet een schuldenlast van ƒ240.000,- afbetalen, waaronder gemeenschaps-schulden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie. De behoefte aan de bijdrage voor [de minderjarige] is niet betwist.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen. Zij stelt in dit verband dat de toepassing van de schuldsanering niet onverenigbaar is met het voortbestaan van een verplichting tot levensonderhoud. Daarbij beroept de moeder zich op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 januari 2002 (RvdW 2002,21). Voorts stelt zij dat de vader de bijdrage kan voldoen uit extra inkomsten, die de vader bij [.] zou genieten. De vader bestrijdt haar beroep.
3. Het hof houdt rekening met voornoemde vaststaande feiten en laat deze meewegen.
4. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking terecht overwogen dat de op 26 april 2000 uitgesproken voorlopige schuldsanering van de vader (welke inmiddels definitief is geworden) een wijziging van omstandigheden inhoudt, op grond waarvan de alimentatie voor [de minderjarige] niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Weliswaar behoeft een schuldsanering een voortzetting van de alimentatieplicht van de saniet niet uit te sluiten, maar het beroep op de hierboven genoemde beschikking van de Hoge Raad kan de moeder niet baten, nu de rechter in die casus heeft overwogen dat de alimentatieplichtige op eigen initiatief en zonder voldoen-de noodzaak toepassing van de schuldsanering heeft verzocht en dat bij de bepaling van de draagkracht van de man met de schulden die geleid hebben tot de aanvraag van de schuld-sanering (namelijk de alimentatieschuld aan de vrouw, de schuld aan de gemeente wegens verhaal van aan de vrouw verleende bijstand en een schuld van de man aan zijn eigen BV) geen rekening behoefde te worden gehouden. Uit het verslag van de bewindvoerder van de vader blijkt echter dat in het onderhavige geval sprake is van reële schulden aan derden, waaronder gemeenschapsschulden van partijen, zodat ook de moeder baat heeft bij (eventu-eel versnelde) aflossing van die schulden. Immers na afloop van de schuldsanering is de vader bevrijd van de schuldenlast en heeft dan wel ruimte om de door de moeder gevraagde kinderalimentatie te betalen.
5. Het hof is van oordeel dat de vader geen draagkracht heeft gedurende de drie jaar, dat zijn schuldsanering duurt. Eventuele extra inkomsten die hij via [.] in [woonplaats] genereert, dient hij immers af te dragen aan de bewindvoerder. Het hof is echter van oordeel dat de vader na afloop van de schuldsanering wel in staat is de gevraagde kinderalimentatie te betalen.
De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
BESLISSING
Het hof:
In het principale hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil met ingang van 26 april 2000 en zolang als ten aanzien van de vader de schuldsanering geldt, zijnde uiterlijk tot 26 april 2003;
in het incidentele hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn incidentele hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, De Bruijn-L?ckers en Dusamos, bijge-staan door mr. Arnbak als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 10 april 2002.