ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2878

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
226-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Labohm
  • J. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verevening van pensioenrechten bij scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken. De man, vertegenwoordigd door procureur mr. W.K. van Duren, verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze bepaalt dat de door hem opgebouwde pensioenrechten verevend dienen te worden conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvp). De vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. H.P. Scheer, verzoekt de beschikking te bekrachtigen.

De rechtbank had in haar beschikking bepaald dat de pensioenrechten van de man, die hij gedurende het huwelijk heeft opgebouwd, verevend dienen te worden. De man stelt dat de huwelijkse voorwaarden, die bij notariële akte zijn opgesteld, expliciet uitsluiten dat pensioenverevening plaatsvindt. Hij voert aan dat de partijen bij huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken dat verrekening van pensioenpremies pas aan het einde van het huwelijk kan plaatsvinden, indien er pensioenpremies zijn ingehouden op zijn arbeidsinkomen. De man betoogt dat hij zelf geen pensioenpremies heeft betaald, maar dat zijn werkgever dit heeft gedaan, waardoor de vrouw geen aanspraak kan maken op verevening.

Het hof oordeelt dat de huwelijkse voorwaarden niet expliciet de pensioenverevening uitsluiten en dat de bedoeling van de partijen niet is om de wettelijke regeling te omzeilen. Het hof stelt vast dat de pensioenrechten zijn bedoeld voor de oudedagsvoorziening van beide partijen en dat de man tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd. Gezien deze overwegingen bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2002.

Uitspraak

Uitspraak : 30 januari 2002
Rekestnummer : 226-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-0489
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Nijkerk,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W.K. van Duren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Leimuiden,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.P. Scheer.
PROCESVERLOOP
De man is op 20 maart 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 22 januari 2001.
De vrouw heeft op 13 juli 2001 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof een brief met bijlage ingekomen, gedateerd 19 juni 2001.
Op 7 december 2001 is de zaak mondeling behandeld.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof houdt rekening met de volgende feiten.
De man en de vrouw zijn [in] 1987 met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk hebben de partijen bij notariële akte van 24 maart 1987 huwelijksvoorwaarden opgesteld.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitge-sproken. Het hof gaat ervan uit dat die beschikking is of zal worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij die beschikking is bepaald dat de door de man gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevend dienen te worden in de zin van de Wet vereveningen pensioen-rechten bij scheiding (hierna: Wvp).
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag of de door de man opgebouwde pensioenrechten verevend dienen te worden conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarbij is bepaald dat de door de man gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevend dienen te worden in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, en opnieuw beschik-kende te bepalen dat de man niet tot zodanige verevening gehouden is. De man stelt dat artikel 11 Wvp niet van toepassing is op het door hem opgebouwde pensioen, nu de partijen bij huwelijksvoorwaarden "uitdrukkelijk" anders hebben bepaald dan in genoemde wet is voorzien. Zo zijn zij bij huwelijksvoorwaarden overeengekomen dat alleen verrekening van pensioenrechten zal plaatsvinden aan het eind van het huwelijk, indien op het arbeidsinkomen van de man pensioenpremies zijn ingehouden. De man stelt dat hij niet zelf de pensioenpre-mies betaalde, maar dat zijn werkgever de pensioenpremies voor hem heeft voldaan. Op grond van het voorgaande is hij van mening dat de vrouw geen aanspraak kan maken op verrekening of verevening van het ouderdomspensioen.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd bestreden en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij stelt zich op het standpunt dat voor het uitsluiten van de Wvp in de huwelijkse voorwaarden expliciet pensioenverevening uitgesloten dient te zijn, hetgeen de partijen niet hebben gedaan. De bepaling in de huwelijkse voorwaarden was er niet op gericht om het recht van de vrouw op pensioen te beperken, doch juist om haar een recht op pensioen te geven.
4. Het hof houdt rekening met voornoemde vaststaande feiten en laat deze meewegen, voorzover daarvan hierna niet wordt afge-weken.
5. Het hof oordeelt als volgt.
In artikel 11 Wvp is bepaald dat geen verevening van pensioenrechten plaatsvindt, indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding "uitdrukkelijk" anders hebben bepaald.
De partijen hebben in artikel 2 lid 5 van de akte van huwelijksvoorwaarden de navolgende bepaling opgenomen: "Voor het geval op de inkomsten uit hoofde van een arbeidsovereen-komst pensioenpremies worden ingehouden, zal de verrekening van deze premies gedurende het huwelijk niet gevorderd kunnen worden. De verrekening van deze premies wordt verscho-ven naar het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk……".
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde bepaling en uit de door de man gestelde omstandigheden niet is af te leiden dat de partijen de bedoeling hebben gehad pensioenverevening - zoals die later wettelijk is geregeld - uitdrukkelijk uit te sluiten. Het feit dat de man niet zelf, maar zijn werkgever, de pensioenpremie heeft voldaan doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af.
De man heeft tijdens het huwelijk pensioen opgebouwd. Die pensioenrechten zijn naar maatschappelijke opvatting bestemd voor beider oudedagvoorziening.
Nu de partijen bij huwelijkse voorwaarden de verevening van pensioenrechten niet uitdrukkelijk hebben uitgesloten en aannemelijk is dat dit ook niet de bedoeling was van de partijen, is het hof van oordeel dat de door de man gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevend dienen te worden in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
6. Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Philippa als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 30 januari 2001.