ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2887

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
581-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Kok
  • J. van Oldenborgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en echtscheiding tussen man en vrouw met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 februari 2002, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De man en de vrouw zijn in 1973 gehuwd en hebben samen acht kinderen, waarvan er vier minderjarig zijn. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en alimentatie vastgesteld voor de vrouw en de kinderen. De man verzet zich tegen de hoogte van de alimentatie, die door de rechtbank was vastgesteld op ƒ 5.500,- per maand voor de vrouw en ƒ 500,- per maand per kind.

De vrouw, geboren in 1951, heeft een inkomen uit verhuur van panden en een deeltijdbaan in de Thuiszorg. De man, geboren in 1948, is directeur-grootaandeelhouder van een bedrijf en heeft zijn financiële situatie niet voldoende onderbouwd. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomen en vermogen, en dat zijn stellingen over zijn financiële situatie niet geloofwaardig zijn.

Het hof komt tot de conclusie dat de behoefte van de vrouw aan aanvullende alimentatie op ƒ 4.000,- per maand moet worden vastgesteld, en dat de kinderalimentatie minimaal ƒ 500,- per maand per kind bedraagt. De bestreden beschikking wordt gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie voor de vrouw wordt vastgesteld op ƒ 4.000,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De beslissing van het hof is dat de alimentatie voor de vrouw wordt verlaagd, maar de kinderalimentatie blijft gehandhaafd. De man wordt verplicht om de alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Uitspraak : 13 februari 2002
Rekestnummer : 581-H-01
Rekestnr. rechtbank : 99-4238
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Sassenheim,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.J. Ottens,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Laren,
verweerder in hoger beroep,
hier na te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
PROCESVERLOOP
De man is op 20 juli 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 22 mei 2001.
De vrouw heeft op 16 novermber 2001 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof brieven met bijlagen ingekomen gedateerd 10 augustus 2001, 25 september 2001 en 3 december 2001.
Op 14 december 2001 is de zaak mondeling behandeld. De minderjarige Carolus heeft in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof houdt rekening met de volgende feiten.
De man en de vrouw zijn [in] 1973 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn acht kinderen geboren waarvan thans nog minderjarig zijn:
[kind 1], geboren [in] 1984,
[kind 2] geboren [in] 1987,
[kind 2] geboren [in] 1988, en
[kind 4], geboren [in] 1991.
Bij beschikking van 24 december 1998 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage in het kader van voorlopige voorzieningen onder meer bepaald dat de man een voorlopige alimentatie voor de vrouw van ƒ 2.800,- per maand en een voorlopige kinderalimentatie aan de vrouw zal betalen van ƒ 250,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met de wettelijke indexering. De man heeft op 9 juli 1999 een echtscheidingsverzoek met nevenvorderingen bij de rechtbank ingediend.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitge-sproken, welke op 16 oktober 2001 is ingeschreven.
Bij die beschikking is aan de vrouw ten laste van de man, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een alimen-tatie toegekend van ƒ 5.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en is de door de man te betalen kinderalimen-tatie bepaald op ƒ 500,- per maand per kind, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlij-ke stand en telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Hieronder zal het hof bedragen op hele guldens afronden.
Ten aanzien van de man.
De man is geboren [in] 1948 en is alleenstaand. Hij is directeur-grootaandeelhouder van [(-)] Holding B.V. De aandelen in P.H. Rotteveel Export B.V. heeft de man volgens zijn stellingen voor een nominale waarde aan zijn twee (in Amerika studerende) jong-meerderjarige zoons verkocht en overgedragen. In het jaar 1999 bedroeg het bruto salaris van de man ƒ 85.778,- en in 2000 ƒ 85.728,-. Blijkens de geconsolideerde jaarcijfers 1997, 1998 en 1999 werd in die jaren een gemiddelde winst van ongeveer ƒ 200.000,- per jaar geboekt. Ten aanzien van zijn overige financiële omstandigheden en lasten verwijst het hof naar de bestreden beschikking, en neemt deze over voor zover daartegen geen grief is gericht.
Ten aanzien van de vrouw.
De vrouw is geboren [in] 1951. Uit de verhuur van haar panden ontvangt de vrouw
ƒ 11.185,- bruto per maand, waarop kosten in mindering dienen te worden gebracht. Zij werkt in deeltijd (20 uur per week) in de Thuiszorg en verdient ƒ 1.400,- netto per maand. Uit de verkoop van de echtelijke woning en drie garage's heeft zij naar haar zeggen ongeveer
ƒ 1.100.000,- ontvangen. Aan hypotheekrente voor haar woning in Laren betaalt zij ƒ 4.192,- bruto per maand. De premie ziektekostenverzekering bedraagt ƒ 848,- per maand. Zij heeft extra kosten voor de gehandicapte Evelina en voor het schoolgaan en de opvang van de andere minderjarige kinderen.
BEOORDELING
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderali-mentatie voor zover deze de ƒ 275,- per maand per kind overstijgt en voor zover het de alimentatie voor de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende te bepalen dat het inleidende verzoek van de vrouw voor alimentatie voor haarzelf alsnog wordt afgewezen en dat de kinderalimentatie wordt gesteld op ƒ 275,- per maand per kind. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. De man bestrijdt primair de behoefte van de vrouw. Hij meent dat - kort gezegd - de hoge woonlasten van de vrouw dienen te worden geschrapt danwel dat rekening dient te worden gehouden met een te behalen rendement uit vermogen.
Vast staat dat de vrouw naast haar woonhuis in Laren een aantal andere panden bezit, welke door haar worden verhuurd. De door de rechtbank vastgestelde huurinkomsten ad ƒ 3.857,- netto acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt en worden bij de bepaling van haar behoefte meegenomen. Niet gebleken is dat de huuropbrengsten substantieel hoger zouden liggen, zoals de man heeft betoogd. De vrouw heeft destijds de echtelijke woning, die op haar naam stond en vrij was van hypotheek, tezamen met een drietal garage's verkocht voor naar haar zeggen ƒ 1.100.000,-. De opbrengst heeft zij onder meer aangewend voor de aankoop van haar huidige woning in Laren, op welke woning een hypothecaire verplichting rust van bijna ƒ 4.200,- bruto per maand.
In het licht bezien van de behoefte van de vrouw is het hof van oordeel dat de keuze van de vrouw om een huis te bewonen met een hypotheeklast van ƒ 4.200,- bruto per maand, terwijl zij opnieuw een huis had kunnen bewonen vrij van hypotheek, althans met aanzienlijk lagere woonlasten, niet geheel ten laste van de man dient te komen. Het hof houdt derhalve bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw slechts gedeeltelijk rekening met haar huidige hoge woonlasten. Gelet op de overige inkomsten en lasten van de vrouw en gezien de duur van en de welstand tijdens het huwelijk, acht het hof het redelijk en billijk haar behoefte aan aanvul-lende alimentatie vast te stellen op ƒ 4.000,- per maand. Anders dan de man heeft aange-voerd, is het hof van oordeel dat de behoefte van de kinderen, mede gelet op het gezinsinko-men tijdens het huwelijk en de NIBUD-normen voor de kosten van kinderen, minimaal gesteld kan worden op ƒ 500,- per maand per kind, naast hetgeen de vrouw uit haar (alimenta-tie)inkomen zelf aan de kinderen geacht wordt bij te dragen.
3. De man heeft in hoger beroep een aantal stellingen aangevoerd, die tot de conclusie moeten leiden dat hij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te betalen. Volgens hem is er in de afgelopen jaren 1999 en 2000 nauwelijks winst gemaakt. Indien een bijdrage wordt vastgesteld zoals door de vrouw verzocht, ontstaat een fors liquiditeitsprobleem. Hiertegenover meent de vrouw dat de man pertinent niet wil betalen en dat hij zijn handelen volledig ten dienste stelt van dat doel, zoals de verkoop van zijn onderneming en zijn panden en het belasten van zijn eigendom met hypothecaire inschrijvingen, zonder aanwijsbare noodzaak. Volgens de vrouw heeft de man bewust een financieel ondoorzichtige situatie gecreëerd en heeft hij steeds geweigerd in voldoende mate financieel inzicht te verschaffen.
4. Het hof is - met de vrouw - van oordeel dat de man in hoger beroep zijn financiële situatie, ondanks de overgelegde hoeveelheid stukken, niet heeft verduidelijkt. Met name is geen inzicht verkregen in de hoogte en samenstelling van zijn inkomen en vermogen. De kosten-structuur van zijn bedrijf is niet duidelijk geworden en de door de man aangedragen verande-ringen van schuldposities, verkoop van zijn bedrijfspand en verkoop van woning aan één van de zoons van de partijen zijn niet voldoende onderbouwd.
Zo heeft de man verklaard dat hij op 13 november 2001 een door hem verhuurd woonhuis en een bedrijfspand heeft verkocht, van welke transacties evenwel geen stukken zijn overgelegd. Volgens hem werd het bedrijfspand verkocht aan de besloten vennootschap [(-)] Export B.V, welke vennootschap op 12 maart 2001 door hem werd verkocht aan twee van zijn zoons. Voor welk bedrag en op welke condities is niet duidelijk geworden. Dat de man zijn bedrijfspand - met een volgens de vrouw getaxeerde waarde van ƒ 2.700.000,- - heeft verkocht aan zijn twee zoons voor slechts ƒ 40.000,-, terwijl hij uit dit pand in 1999 een huurinkomen had van ƒ 163.152,-, acht het hof niet aannemelijk. Voorts heeft de man naar zijn zeggen de verhuurde woning aan [P.], één van zijn zoons die nog studeert, verkocht voor ƒ 280.000,-, waarvan evenmin stukken zijn overgelegd. Verder is gebleken dat er hypothecaire inschrijvingen zijn ten gunste van Overseas Real Estate LLC tot een bedrag van ƒ 7.000.000,-, ten gunste van ABN AMRO bank tot een bedrag van € 907.560,- en ten gunste van [(-)] Export B.V. tot een bedrag van ƒ 900.000,- en ƒ 600.000,- en in alle gevallen is de man de schuldenaar. Het is niet bekend wat de schuldpositie van de man is, welke bezittingen de man nog heeft, met welke hypothecaire inschrijvingen die bezittingen zijn belast en waarom dit is gebeurd. Een afdoende verklaring is hier niet voor gegeven. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat hij de werkmaatschappij [(-)] Export BV inmiddels heeft verkocht aan zijn twee zoons. Zijn zoon [H.] is thans directeur van het bedrijf. Het motief voor deze verkoop aan zoons, die nog studeren en slechts zeer beperkte zakelijke ervaring hebben, is niet duidelijk geworden, evenmin als de zakelijke condities, zodat het hof er van uitgaat dat de man nog steeds in feite de zaken drijft, en in staat is daarmee inkomsten te verwerven zoals in het verleden. Hoe de verschillende geldstromen in de BV lopen, is de man volgens zijn zeggen niet bekend, doch dit komt het hof ongeloofwaardig voor. Verder is niet weersproken dat de man aanzienlijke bedragen betaalde voor de studie van de twee meederjarige zoons in Amerika (thans nog voor een studerende zoon in Barcelona). Ter zitting heeft de man nog verklaard dat hij thans alleen een inkomen uit arbeid geniet van ƒ 3.200,- bruto per maand, hetgeen het hof onwaarschijnlijk acht.
5. Nu de man onvoldoende opening van zaken heeft gegeven omtrent zijn financiële positie en de hoogte van zijn inkomen, zal het hof het door de rechtbank vastgestelde overnemen. De man heeft derhalve niet aangetoond dat zijn totale inkomen uit arbeid lager ligt dan ƒ 260.753,- bruto per jaar, hetgeen met zich meebrengt dat de man ruim in staat moet worden geacht een alimentatie ten behoeve van de vrouw te betalen van ƒ 4.000,- per maand, naast de kinderalimentatie van ƒ 500,- per maand per kind, waarbij rekening is gehouden met het inkomen van de vrouw. Hieruit volgt dat de bestreden beschikking in zoverre moet worden vernietigd.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver deze de alimentatie ten behoeve van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtschei-dingsbeschikking is inge-schreven in de registers van de bur-ger-lij-ke stand, een alimentatie toe van ƒ 4.000,- ( € 1.815,12 ) per maand, wat de na heden te ver-schij-nen ter-mijnen betreft bij vooruitbeta-ling te vol-doen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Kok en Van Oldenborgh, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 februari 2002.