ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2889

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
511-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Duindam
  • J. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en ouderlijk gezag na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de kinderalimentatie is vastgesteld. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en de alimentatie te verlagen, terwijl de moeder, verweerder in hoger beroep, de bestreden beschikking wilde handhaven. De ouders zijn in 1989 in de Verenigde Staten getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. Na hun echtscheiding in 1995 hebben zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen behouden. De vader heeft in 1997 verzocht om wijziging van de beschikking, met als doel het gezamenlijk gezag te beëindigen en een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft in 2001 de kinderalimentatie vastgesteld op ƒ 142,50 per maand per kind, wat de vader nu aanvecht.

Tijdens de zitting heeft de vader aangevoerd dat er geen sprake is van co-ouderschap, maar dat de kinderen bij hem wonen en dat hij de meeste kosten voor zijn rekening neemt. De moeder heeft echter betoogd dat er wel degelijk sprake is van co-ouderschap en dat zij ook verantwoordelijk is voor de kosten van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 1999 om en om bij de ouders verblijven en dat beide ouders bijdragen aan de kosten van de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie, ondanks de argumenten van de vader.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de vader alle algemene kosten voor de kinderen betaalt, maar de verzoeken van de moeder tot aanvullende kinderalimentatie zijn afgewezen. De vader moet wel de helft van de door hem ontvangen kinderbijslag aan de moeder voldoen. De beslissing is genomen op 20 februari 2002 door het hof, bestaande uit mrs. De Bruijn-Lückers, Duindam en Zonnenberg, en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Uitspraak : 20 februari 2002
Rekestnummer : 01-H-511
Rekestnr. rechtbank : 97/3838
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Zoetermeer,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. Ir. P.J.A. Prinsen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Zoetermeer,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. T.G. Brown-Knip.
PROCESVERLOOP
De vader is op 27 juni 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 april 2001.
De moeder heeft op 14 november 2001 een verweerschrift ingediend.
Op 18 januari 2002 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn de vader en de moeder, beiden bijgestaan door hun procureur.
VASTSTAANDE FEITEN
Het hof houdt rekening met de volgende feiten.
De partijen zijn [in] 1989 te Santa Barbara, Staat California, Verenigde Staten van Amerika, gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog [minderjarige kinderen]
[de oudste], geboren [in] 1989, en
[de jongste], geboren [in] 1994.
Bij beschikking van 23 augustus 1995 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage onder meer tussen de par-tijen de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 25 september 1995 in de registers van de burgerlijke stand, waarbij is verstaan dat de vader en de moeder, na echtscheiding, gezamenlijk het ouderlijk gezag zullen blijven uitoefenen.
Bij echtscheidingsconvenant van 6 juli 1995 zijn partijen overeengekomen dat de kinderen feitelijk woonachtig zullen zijn bij de vader, alsmede dat partijen in onderling overleg nadere afspraken zullen maken over de omgangsregeling.
Bij verzoekschrift dat op 12 juni 1997 bij de rechtbank te 's-Gravenhage is ingekomen heeft de vader verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 23 augustus 1995 te wijzigen in dier voege, dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en voortaan alleen aan hem het ouderlijk gezag over de minderjarigen zal toekomen en voorts een omgangsre-geling tussen de minderjarigen en de moeder vast te stellen. Bij verweerschrift heeft de moeder de rechtbank verzocht te bepalen dat het ouderlijk gezag voortaan alleen aan haar toekomt, een omgangsregeling vast te stellen en aan de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op te leggen van ƒ 350,- per maand per kind.
Bij tussenbeschikking van 22 september 1997 heeft de rechtbank in afwachting van een raadsonderzoek naar gezagsvoorziening en omgangsregeling de verdere behandeling, ook ten aanzien van de kinderalimentatie, aangehouden.
Na tussenbeschikkingen van 2 september 1998 en 17 februari 1999 heeft de rechtbank bij (tussen)beschikking van 3 juli 2000 zowel het verzoek van de vader als het verzoek van de moeder om alleen met het ouderlijk gezag te worden belast afgewezen en bepaald dat de kinderen om en om een week bij een van de ouders zullen verblijven. De behandeling van de zaak is aangehouden voor wat betreft het verzoek tot het vaststellen van een kinderalimenta-tie.
Bij de bestreden beschikking van 27 april 2001 is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie bepaald op:
- een bedrag van ƒ 142,50 per maand per kind, te vermeerderen met de helft van de door de vader ontvangen kinderbijslag, over de periode van 17 februari 1999 tot 1 januari 2000; en
- een bedrag van ƒ 80,- per maand per kind, te vermeerderen met de helft van de door de vader ontvangen/nog te ontvangen kinderbijslag, vanaf 1 januari 2000.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Ten aanzien van de vader.
Zoals blijkt uit de overgelegde jaaropgaven had de vader in 1999 een bruto inkomen van ƒ 74.389,-, in 2000 een bruto inkomen van ƒ 80.638,- en sinds 1 januari 2001 een bruto inkomen van ƒ 6.479,- per maand, exclusief vakantietoeslag. Uit de overgelegde belasting-aangiften blijkt voorts dat de vader neveninkomsten heeft van ƒ 3.000,- per jaar.
De premie van de ziektekostenverzekering voor de vader en de kinderen bedraagt ƒ 443,- per maand. Hij ontvangt hiervoor een tegemoetkoming van zijn werkgever van ƒ 2.644,14 per half jaar.
Ten aanzien van de moeder.
Uit de overgelegde jaaropgaven blijkt dat de vrouw in 1999 en 2000 een bruto inkomen van respectievelijk ƒ 496,- en ƒ 1.767,- had. Het bruto inkomen van haar huidige echtgenoot bedroeg in deze jaren respectievelijk ƒ 53.540,- en ƒ 63.884,-. Betrokkenen zijn via het ziekenfonds verzekerd.
BEOORDELING
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder
( het hof leest: het verzoek van de moeder tot bepaling van een kinderalimentatie van ƒ 350,- per maand per kind) alsnog af te wijzen althans het bedrag dat hij dient te betalen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op hetgeen hij de facto heeft voldaan. Hij voert daartoe onder meer aan dat er sinds de beschikking van 17 februari 1999 geen sprake is van co-ouderschap, doch dat er sprake is van een situatie waarin de kinderen hun hoofdverblijf bij hem hebben en een omgangsregeling met de moeder waarbij zij van elke twee weken een week bij haar verblijven. Hij heeft in feite de verantwoordelijkheid over de kinderen en betaalt nagenoeg alle kosten van de kinderen.
3. De moeder verzoekt de vader niet ontvankelijk te verklaren dan wel hem de verzoeken te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij voert daartoe onder meer aan dat er wel degelijk sprake is van co-ouderschap en niet slechts van een omgangsregeling tussen haar en de kinderen. De vader en zij zelf hebben de helft van de tijd de zorg en de verant-woordelijkheid voor de kinderen, zodat zij ook de kosten hebben die daaraan verbonden zijn. De kinderen hebben ook niet hun hoofdverblijf bij de vader. Zij hebben in feite twee hoofdver-blijven, met als woonadres bij de burgerlijke stand het adres van de vader.
4. Ter terechtzitting van het hof heeft de vader gesteld dat de moeder in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen niet ontvankelijk is, daar beide kinderen hun hoofdverblijf bij hem hebben en hij uit dien hoofde verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.
5. Bij beschikking van 3 juli 2000 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage de verzoeken van zowel de vader als de moeder om alleen met het ouderlijk gezag te worden belast afgewezen en bepaald dat de kinderen om en om een week bij een van de ouders zullen verblijven. Uit deze beschikking valt niet af te leiden dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben en dat er slechts sprake is van een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen. Gelet voorts op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gaat het hof ervan uit dat de verblijfplaats van de kinderen bij beide ouders is, en dat er geen sprake is van een hoofdver-blijf van de kinderen bij de vader. De opvoeding en verzorging van de kinderen is tussen de ouders verdeeld. Ook ouders die gezamenlijk het gezag hebben en een co-ouderschap uitoefenen hebben jegens elkaar de plicht hun kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder is derhalve ook ontvankelijk in haar verzoek tot het vaststellen van een kinderalimen-tatie.
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is omtrent de feitelijke situatie het volgende gebleken. De kinderen verblijven sinds de beschikking van de rechtbank van 17 februari 1999 om de week bij één van de ouders. De moeder betaalt de kosten van het verblijf van de kinderen als zij bij haar zijn, zij koopt kleding voor de kinderen, geeft hen zakgeld en betaalt extra's als uitstapjes, speelgoed en dergelijke. De vader betaalt eveneens de kosten van het verblijf van de kinderen als zij bij hem zijn en koopt ook kleding en dergelijke voor hen. Verder betaalt hij grotendeels de overige algemene kosten van de kinderen betreffende school, sport en verzekeringen. Hij is ook degene die de kinderbijslag ontvangt.
7. Er heeft zich in vorengenoemde feitelijke situatie een wijziging voorgedaan. Volgens de vader per 1 september 2001, doch naar de moeder stelt pas per eind oktober 2001, woont de oudste van de twee kinderen, [de oudste], bij de vader. [de oudste] gaat één weekend per veertien dagen en ad hoc een middag naar de moeder.
8. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dienen ook in geval van co-ouderschap de kosten van de kinderen naar draagkracht door de partijen te worden gedeeld. Ten aanzien van de behoefte van de kinderen overweegt het hof dat de ouders vanaf 17 februari 1999 tot onlangs de feitelijke zorg en opvoeding van beide kinderen hebben verdeeld, zoals hiervoor is weergegeven. De vader heeft daarbij - door de moeder onvoldoende betwist - de kosten van de verzekeringen, de ziektekosten, de schoolkosten en de kosten van sportclubs voor zijn rekening genomen. De moeder voert nog aan dat de kinderen bij haar in het ziekenfonds hadden gekund, maar het hof is van oordeel dat nu de vader altijd de kosten van de ziektever-zekering voor zijn rekening heeft genomen aan dit argument van de moeder voorbij moet worden gegaan. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder aan een aanvullende bijdrage voor de kinderen, gelet op het bovenstaande en rekening houdend met het inkomen van de vader enerzijds en het inkomen van de moeder en haar nieuwe echtgenoot anderzijds dient te worden afgewezen. De moeder heeft niet aangetoond dat de kinderen met inachtne-ming van het bovenstaande nog behoefte hebben aan een aanvullende bijdrage van de vader. Het hof zal daarbij ook voor de toekomst bepalen dat de vader alle algemene kosten betref-fende de kinderen - zoals verzekeringen, schoolgeld, boekengeld en sportclubs - betaalt. Voorts dient de vader voor de periode dat beide kinderen om de week bij één van de ouders verbleven de helft van de door hem ontvangen kinderbijslag van beide kinderen aan de moeder te voldoen en vanaf het moment dat [de oudste] bij hem woont slechts de helft van de door hem ontvangen/te ontvangen kinderbijslag van [de jongste]. Gelet op de door de vader en de moeder hieromtrent genoemde afwijkende data zal het hof als ingangsdatum voor laatstgenoemde periode nemen 1 oktober 2001.
9. Derhalve dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
wijst het inleidende verzoek van de moeder tot het vaststellen van een kinderalimentatie alsnog af onder de bepaling dat de vader alle algemene kosten betreffende de kinderen - zoals verzekeringen, schoolgeld, boekengeld en sportclubs - betaalt;
bepaalt dat de vader tot 1 oktober 2001 de helft van de door hem ontvangen kinderbijslag van zowel [de oudste] als [de jongste] aan de moeder dient te voldoen, en vanaf genoemde datum de helft van de door hem ontvangen/te ontvangen kinderbijslag van [de jongste];
wijst het in hoger beroep meer of anders ver-zoch-te af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Duindam en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 20 februari 2002.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.