ECLI:NL:GHSGR:2002:AE2898

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
403-D-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Bruijn-Lückers
  • A. Dusamos
  • J. van Oldenborgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Marokkaans recht op echtscheiding en huwelijksgoederenregime

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheiding tussen een man en een vrouw, beiden van Marokkaanse afkomst. De man, verzoeker in hoger beroep, stelde dat op basis van hun gemeenschappelijke nationaliteit Marokkaans recht van toepassing moest zijn op de echtscheiding, ondanks dat de vrouw ook de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank had eerder Nederlands recht toegepast, omdat de vrouw al voor 1984 in Nederland woonde en volgens de rechtbank een werkelijke maatschappelijke band met Marokko ontbrak. De man betwistte dit en voerde aan dat hun huwelijks- en gezinsleven volledig ingebed was in de Marokkaanse cultuur, en dat hun langdurig verblijf in Nederland voornamelijk om economische redenen was.

Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de vrouw aannemelijk had gemaakt dat haar werkelijke maatschappelijke band met Marokko kennelijk ontbrak, en dat derhalve het Nederlandse recht van toepassing was op het echtscheidingsverzoek. Dit was gebaseerd op het feit dat de vrouw al lange tijd in Nederland woonde en zich naar Nederlandse maatstaven gedroeg. Het hof bevestigde dat de rechtbank op juiste gronden de echtscheiding had uitgesproken volgens Nederlands recht.

Wat betreft het huwelijksgoederenregime oordeelde het hof dat, aangezien de partijen vóór de inwerkingtreding van het Haags Huwelijksgoederenverdrag 1978 met elkaar waren gehuwd, het toepasselijke recht moest worden bepaald aan de hand van de criteria uit het Chelouche-Van Leer arrest. Aangezien de partijen geen rechtskeuze hadden gemaakt, was Marokkaans recht van toepassing op hun huwelijksgoederenregime. Het hof vernietigde daarom de eerdere beschikking voor zover deze Nederlands recht op het huwelijksgoederenregime had toegepast, maar bekrachtigde de beschikking voor het overige, inclusief de echtscheiding.

Uitspraak

Uitspraak : 6 maart 2002
Rekestnummer : 403-D-01
Rekestnr. rechtbank : 34682 FA RK 00-8064
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
M[appellant],
wonende te Vianen,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W.B. Teunis,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Vianen,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.M.C. ten Hoope.
PROCESVERLOOP
De man is op 18 mei 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 4 april 2001.
De vrouw heeft op 23 november 2001 een verweerschrift ingediend.
Op 11 januari 2002 is de zaak mondeling behandeld. De vrouw is, hoewel daartoe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank te Dordrecht tussen de partijen, met elkaar gehuwd [in] 1984 te Nador (Marokko), de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking is onder meer bevolen dat de partijen na de inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand met elkaar over dienen te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vrouw, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, alsnog af te wijzen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. De man stelt dat ten tijde van de indiening van het inleidende verzoek zowel hij als de vrouw de Marokkaanse nationaliteit hadden en derhalve Marokkaans recht als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit moet worden toegepast, ondanks het feit dat de vrouw in de loop van de procedure naast haar Marokkaanse nationaliteit tevens de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Ten onrechte heeft de rechtbank volgens de man Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toegepast, gestoeld op de omstandigheid dat de vrouw reeds voor 1984 in Nederland woonde en vanaf die tijd in Nederland is blijven wonen, zodat een werkelijke maatschappelijke band met Marokko ontbreekt. De man meent echter dat het huwelijks- en gezinsleven met de vrouw volkomen was ingebed in de Marokkaanse sfeer, zodat de maatschappelijke band met Marokko altijd is blijven bestaan. Het vele jaren wonen in Nederland, in de eerste plaats uit puur economische motieven, doet daar volgens de man niet aan af.
Ten aanzien van het toepasselijke recht op het huwelijksgoederenregime stelt de man dat het Chelouche-van Leer arrest richtinggevend is. Nu vaststaat dat de partijen voor hun huwelijk geen rechtskeuze hebben gedaan stelt de man dat Marokkaans recht van toepassing is. De vrouw heeft het vorenstaande gemotiveerd betwist.
3. De partijen verschillen van mening over het toepasselijke recht op het echtscheidingsverzoek van de vrouw. De man stelt dat voor beide partijen geldt dat een werkelijke maatschappelijke band met Nederland ontbreekt en dat het gemeenschappelijk nationaal recht, in deze het Marokkaanse recht, op bovengenoemd verzoek van toepassing is. De vrouw meent dat het Nederlandse recht van toepassing is, omdat voor haar een werkelijke maatschappelijke band met Marokko ontbreekt zodat het Nederlandse recht als het recht van de gewone verblijfplaats van de partijen op het verzoek tot echtscheiding dient te worden toegepast.
4. Een verzoek tot echtscheiding moet in beginsel worden beoordeeld naar het gemeenschappelijke nationale recht van de partijen (art. 1 lid 1 sub a Wet Conflictenrecht Echtscheiding, hierna afgekort als WCE). Het gemeenschappelijke nationale recht is niet van toepassing indien voor één van de partijen een werkelijke maatschappelijke band met het land van de gemeenschappelijke nationaliteit kennelijk ontbreekt (art. 1 lid 2 WCE). Het recht van het land waar partijen hun gewone verblijfplaats hebben is dan van toepassing (art. 1 lid 1 sub b WCE).
5. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat haar werkelijke maatschappelijke band met Marokko - het land der gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen - kennelijk ontbreekt. Het hof baseert dat oordeel op de omstandigheden dat de vrouw al voor de huwelijkssluiting in 1984 in Nederland woonde en dat zij leeft en zich gedraagt naar Nederlandse maatstaven en dat zij behoudens vakanties steeds hier woonachtig is geweest.
6. Nu de werkelijke maatschappelijke band met Marokko aan de zijde van de vrouw kennelijk ontbreekt, is niet hun gemeenschappelijk nationaal recht op de echtscheiding van toepassing en dient het echtscheidingsverzoek van de vrouw te worden beoordeeld naar Nederlands recht, nu dat het recht is van de gewone verblijfplaats van de partijen. De rechtbank heeft derhalve op juiste gronden met toepassing van Nederlands recht de echtscheiding uitgesproken.
7. Hoewel de vrouw meent dat het Haags Huwelijksgoederenverdrag 1978 bepalend is voor het toepasselijke recht op het huwelijksgoederenregime, staat vast dat de partijen vóór de inwerkingtreding van het vorengenoemde Verdrag (1 september 1992) met elkaar zijn gehuwd, namelijk [in] 1984. Gelet hierop is het hof met de man van oordeel dat het toepasselijke recht dient te worden bepaald aan de hand van de in het arrest Chelouche-Van Leer geformuleerde criteria. Nu vaststaat dat de partijen vóór hun huwelijk geen rechtskeuze hebben gemaakt, is op het huwelijksgoederenregime van toepassing het recht van het land waarvan de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting beiden de nationaliteit bezaten, derhalve Marokkaans recht.
4. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover Nederlands recht op het huwelijksgoederenregime van toepassing is verklaard. Voor het overige moet de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige en in zoverre opnieuw beschikkende;
verklaart voor recht dat Marokkaans recht op het huwelijksgoederenregime van de partijen van toepassing is en beveelt de afwikkeling van der partijen huwelijksvermogen naar dit recht;
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Bruijn-Lückers, Dusamos en Van Oldenborgh, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 6 maart 2002.