ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3438

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200013902
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. von Brucken Fock
  • A. Aler
  • J. Verduyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht inzake noodweer en doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 mei 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren voor doodslag. De verdachte had zich verdedigd met een beroep op noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door het latere slachtoffer, dat gewapend met een dolk op hem afkwam. De verdachte had een geladen pistool bij zich en schoot in de richting van het slachtoffer, dat hem met een mes benaderde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet op zoek was naar een confrontatie, maar dat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich genoodzaakt voelde om te schieten. Het hof erkende dat er sprake was van een onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde ook dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden door direct te schieten zonder alternatieve middelen te beproeven. Het hof verwierp het beroep op noodweer, maar honoreerde het subsidiaire beroep op noodweerexces, omdat de verdachte in paniek was geraakt door de dreigende situatie. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat hij niet strafbaar was.

Uitspraak

rolnummer 2200013902
parketnummer 1100510001
datum uitspraak 28 mei 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Dordrecht van 27 november 2001 in de strafzaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [plaats] op [datum]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam] te [plaats].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2002.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf
voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis in eerste aanleg kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezen-verklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad
in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
8. Beslissing omtrent het beroep op noodweer(exces)
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door het latere slachtoffer. Immers, het slachtoffer kwam gewapend met een dolk met een lemmet van 24 cm op hem af. De verdachte kon geen kant meer op en was te zijner verdediging genoodzaakt in de richting van het latere slachtoffer te schieten.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte, indien het hof van oordeel zou zijn dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, een beroep gedaan op noodweerexces, omdat de dreigende aanval van het latere slachtoffer en het zien van het grote mes verdachte een dermate grote angst inboezemden dat hij in de richting van het latere slachtoffer heeft geschoten.
Het hof overweegt te dien aanzien het navolgende.
Gelet op de gedingstukken en hetgeen verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, acht het hof de volgende toedracht van de gebeurtenissen aannemelijk.
Nadat het latere slachtoffer - van wie verdachte wist dat hij erg jaloers was en als gevaarlijk bekend stond - enkele weken voordat het bewezenverklaarde feit plaatsvond verdachte had bedreigd met de dood indien verdachte zich met de relatie met diens vriendin zou bemoeien, is de verdachte - overigens zonder daartoe een vergunning te hebben - een geladen pistool bij zich gaan dragen om zich te kunnen verdedigen voor het geval dat het latere slachtoffer hem zou aanvallen. Hij had dit wapen voortdurend bij zich.
Op 11 maart 2001 heeft verdachte de vriendin van het latere slachtoffer ontmoet in een café. Verdachte heeft haar omstreeks 3.00 uur thuisgebracht. Hij heeft zijn auto op enige afstand van haar woning geparkeerd. Hij is de woning van het latere slachtoffer en diens vriendin ingegaan, nadat de vriendin hem had verzekerd dat het latere slachtoffer, met wie zij relatieproblemen had, twee weken bij zijn broer logeerde en haar had toegezegd haar gedurende deze periode met rust te laten. Verdachte die nog over een sleutel van de woning beschikte, heeft de deur van de woning van binnen op het nachtslot gedaan.
Hij is met de vriendin van het latere slachtoffer naar de slaapkamer op de eerste verdieping gelopen. Kort daarop heeft het latere slachtoffer aangebeld, heeft hij onmiddellijk daarna de deur van de woning ingetrapt en is hij met grote snelheid de trap op gelopen. Toen hij dit rumoer hoorde, besefte verdachte dat het latere slachtoffer de woning was binnengedrongen en heeft hij zijn pistool uit zijn jas, die op de zonnebank in de slaapkamer lag, gepakt en dit doorgeladen. Inmiddels was het latere slachtoffer boven aangekomen, had hij zijn vriendin met geweld opzij geduwd en kwam hij met een dolk in zijn opgeheven hand de slaapkamer waar verdachte zich bevond, binnen. De verdachte heeft toen tweemaal kort achter elkaar in de richting van het latere slachtoffer geschoten.
Bij vonnis in eerste aanleg van 27 november 2001 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte, door midden in de nacht en gewapend met een pistool, met de vriendin van het latere slachtoffer mee te gaan naar haar huis en meer in het bijzonder naar haar slaapkamer, bewust het risico heeft genomen dat het latere slachtoffer hem daar zou zien en hem zou aanvallen, waarna verdachte zich genoodzaakt zou voelen op het latere slachtoffer te schieten. Nu de verdachte bewust de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht, kan hij zich niet op noodweer beroepen, aldus de rechtbank.
Het hof acht, anders dan de rechtbank, aannemelijk dat de verdachte niet uit is geweest op een confrontatie met het latere slachtoffer. Dit leidt het hof af uit de omstandigheden dat hij zijn auto op enige afstand van de woning heeft geparkeerd, zich er nadrukkelijk van vergewist heeft dat het latere slachtoffer diens vriendin met rust zou laten en haar dus niet zou komen opzoeken en hij zekerheidshalve, hoewel hij ervan mocht uitgaan dat het latere slachtoffer niet langs zou komen, de deur van de woning op het nachtslot had gedraaid.
Het hof acht het enkele feit dat verdachte met de vriendin van het latere slachtoffer de woning is binnengegaan en daarbij zijn (geladen) pistool heeft meegenomen niet zodanig onvoorzichtig, laat staan rechtens laakbaar, dat hem op die grond een beroep op noodweer moet worden ontzegd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een andere opvatting zou impliceren dat een jaloerse en gewelddadige minnaar zou kunnen bewerkstelligen dat het object van zijn jaloezie in een sociaal isolement terechtkomt omdat anderen uit vrees voor zijn jaloezie en agressie haar links laten liggen, (mede) omdat zij zich tegen die agressie, indien noodzakelijk, niet zouden mogen verdedigen. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich ter noodzakelijke verdediging tegen een mogelijke aanval tevoren van een illegaal wapen had voorzien, maakt zulks niet anders.
Het hof acht voorts aannemelijk dat er sprake is geweest van een onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer. Op het moment dat de verdachte schoot, was het latere slachtoffer hem genaderd tot een afstand van ongeveer 0,5 tot 1,5 meter met een dolkmes in zijn hand. Verdachte bevond zich in een betrekkelijk kleine ruimte zondere andere uitgang dan de deur en kon, in de woorden van de verdachte geen kant op; hij had dus geen andere mogelijkheid om zich tegen die onmiddellijk dreigende aanranding te verdedigen dan door in de richting van het latere slachtoffer te schieten. Dit oordeel is niet anders nu het latere slachtoffer is overleden als gevolg van een schotwond in de linkerkant van zijn rug waarbij de kogelbaan (zijwaarts) naar het midden van het lichaam verliep. Aannemelijk is dat het eerste schot geen doel trof en dat het slachtoffer zich onmiddellijk voor het lossen van het kort daarop volgende tweede schot schuin heeft weggedraaid van de verdachte.
Het hof is evenwel van oordeel dat de verdachte door meteen in de richting van het latere slachtoffer te schieten heeft nagelaten alternatieve middelen te beproeven om de onmiddellijk dreigende aanval van het latere slachtoffer de pareren. De verdachte had in eerste instantie minder verstrekkende verdedigingsmiddelen moeten kiezen.
Hij had eerst een waarschuwingsschot moeten lossen en, indien dat niet afdoende was, het latere slachtoffer in een minder vitaal lichaamsdeel, bij voorbeeld zijn been, moeten schieten. Door terstond in de richting van het latere slachtoffer te schieten zonder zich erom te bekommeren wáár hij dit zou raken, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Wèl is aannemelijk geworden dat deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoeds-beweging van verdachte die door de onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding van het latere slachtoffer is veroorzaakt. Immers, het hof acht aannemelijk dat de verdachte volledig in paniek is geraakt toen het latere slachtoffer met geweld de woning binnenkwam en dreigend met een mes op de verdachte, die geen kant meer op kon, afliep. Het subsidiair gedane beroep op noodweerexces dient dus te worden gehonoreerd.
De verdachte is daarom niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte terzake van het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat deze van alle rechtsvervolging.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Von Brucken Fock, Aler en Verduyn,
in bijzijn van de griffier mr. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2002.