ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3756

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
987-R-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • J. Duindam
  • M. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en verzoek om gezag en verblijf van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank, waarin zij niet ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot echtscheiding en andere gerelateerde verzoeken. De vrouw en de man zijn in 1977 met elkaar gehuwd en hebben drie minderjarige kinderen. In 2001 heeft de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om de echtscheiding te verzoeken, alsook om het gezag over de kinderen te regelen en de verblijfplaats van de kinderen te bepalen. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat het verzoekschrift niet voldeed aan de vereisten en heeft de vrouw een herstelverzuimbrief gestuurd. De vrouw heeft het verzuim hersteld door een aangepast verzoekschrift in te dienen, maar heeft verzuimd om het betekeningsexploit binnen de gestelde termijn over te leggen. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank de regels uit het procesreglement op een niet onredelijke wijze heeft toegepast en dat de vrouw terecht niet ontvankelijk is verklaard. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

Uitspraak : 8 mei 2002
Rekestnummer : 987-R-01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 01-4499
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.G. Cantarella,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP
De vrouw is [in] 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te [x] [in] 2001.
Op 1 mei 2002 is de zaak mondeling behandeld. De partijen zijn, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet ter zitting versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn [in] 1977 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk op respectievelijk [in] 1987, [in] 1990 en [in] 1993 zijn geboren de minderjarigen [kinderen.]
Bij verzoekschrift dat op [in] 2001 bij de rechtbank te [x] is ingekomen, heeft de vrouw verzocht om tussen de partijen de echtscheiding, subsidiair de scheiding van tafel en bed uit te spreken. Voorts heeft de vrouw verzocht om de beide partijen met het gezag over de minderjarigen te belasten en te bepalen dat de twee jongste kinderen hun verblijf bij haar zullen hebben en de oudste minderjarige bij de man. Tot slot heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen om met haar over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederen-gemeenschap.
Op 11 september 2001 heeft de rechtbank een herstel-verzuimbrief aan de vrouw gezonden, omdat het verzoekschrift niet bleek te zijn voorzien van de benodigde informatie en/of bescheiden.
Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, haar alsnog ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en dat alsnog toe te wijzen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof vermeent te behoren.
2. De vrouw stelt dat de rechtbank haar ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. Nadat de rechtbank bij brief van 11 september 2001 had aangegeven dat het verzoekschrift niet juist was omdat een gedeelte van punt 6 ontbrak, heeft de vrouw zulks hersteld door indiening van een aangepast verzoekschrift, waarna de vrouw de mededeling van de rechtbank heeft afgewacht ten aanzien van de termijn waarbinnen het betekeningsexploit zou moeten worden overgelegd. De rechtbank is er volgens de vrouw ten onrechte van uit gegaan dat de termijn was gaan lopen op basis van het eerder ingediende verzoekschrift, terwijl de vrouw het standpunt inneemt dat de termijn had moeten gaan lopen vanaf de aankondiging van de kant van de rechtbank naar aanleiding van het ingediende juiste c.q. aangepaste verzoek tot echtscheiding.
3. De rechtbank heeft in de brief van 11 september 2001 - de zogenaamde herstelverzuimbrief - aan de vrouw medegedeeld dat de rechtbank de richtlijnen in acht neemt die zijn neergelegd in het Procesreglement scheidingsprocedure en dat het betekeningsexploit uiterlijk binnen 4 weken (na 11 september 2001) diende te worden overgelegd. Voorts is medegedeeld dat de vrouw, bij het in gebreke blijven daarvan niet ontvankelijk zou worden verklaard in haar verzoek, tenzij er sprake zou zijn van klemmende redenen die voor de afloop van de termijn schriftelijk zijn medegedeeld. Ook heeft de rechtbank medegedeeld dat het verzoekschrift niet was voorzien van de benodigde informatie en/of bescheiden en dat, indien de benodigde bescheiden niet uiterlijk vóór de afloop van de verweertermijn zouden zijn ontvangen, zonder dat daarvoor schriftelijke klemmende redenen zijn aangevoerd, de vrouw niet ontvankelijk zou worden verklaard in haar verzoek. Speciale aandacht is gevraagd voor artikel 1 van het bovengenoemde reglement.
4. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel, dat de regels uit het procesreglement, die tot doel hebben de uniformering en stroomlijning van het proces in scheidingsprocedures, door de rechtbank op niet onredelijke wijze zijn toegepast. Hoewel de vrouw door indiening van een verzoekschrift op 14 september 2001 het door de rechtbank geconstateerde verzuim heeft hersteld, heeft zij wel verzuimd om het betekeningsexploit binnen de door de rechtbank gestelde termijn over te leggen, terwijl de rechtbank bij brief van 11 september 2001 uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat een dergelijk verzuim zou leiden tot niet ontvankelijkheid. Hoewel de vrouw stelt dat zij, na indiening van het aangepaste verzoekschrift, vergeefs heeft gewacht op een mededeling van de rechtbank ten aanzien van de termijn waarbinnen het betekeningsexploit zou moeten worden overgelegd, heeft de vrouw tot op heden evenmin aangetoond dat is voldaan aan het gestelde in artikel 816 lid 1 Rv. (oud). Dit betekent dat de vrouw terecht niet ontvankelijk is verklaard in haar verzoek, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Duindam en Punselie, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 8 mei 2002.