Uitspraak : 29 mei 2002
Rek.nummer : 1030-H-01
Rek.nr rb. : 01.254
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
de GEMEENTE DEN HAAG,
zetelende te '['s-Gravenhage]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. M. Hertogs,
[geïntimeerde],
wonende te '[woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P. Scholtes.
De gemeente is op [in] 2001 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te [x] [in] 2001.
De man heeft op 24 april 2002 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de gemeente zijn bij het hof brieven met bijlage(n) ingekomen, gedateerd 9 april 2002 en 16 april 2002 en een faxbericht met bijlage, gedateerd 26 april 2002.
Van de zijde van het Openbaar Ministerie is bij het hof ingekomen een conclusie, gedateerd 25 april 2002.
Op 1 mei 2002 is de zaak mondeling behandeld. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet in persoon versche-nen. [y], de echtgenote van de man, hierna te noemen: de vrouw, opgeroepen door de gemeente, is door het hof niet in de zittingszaal toegelaten, omdat de gemeente met het horen van de vrouw uitsluitend ten doel had een eventuele aangifte van valsheid in geschrifte tegen haar in te dienen hetgeen, zoals ter zitting door het hof reeds is medegedeeld, in casu niet van belang is.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
[In] 2000 heeft de vrouw bij de gemeente aangifte gedaan van het feit dat de man niet meer woonachtig was op het (gezamenlijke) adres [z] te Den Haag.
Bij brief van 18 december 2000 heeft de gemeente de man op de hoogte gesteld van het voornemen hem uit te schrijven uit de basisadministratie van de gemeente, wegens vertrek "met onbekende bestemming". De man werd in de gelegenheid gesteld binnen vier weken tegen dit voornemen bezwaar aan te tekenen.
Bij brief van 22 december 2000 heeft de man middels een door hem gemachtigde advocaat aan de gemeente meegedeeld dat hij nog steeds woonachtig was aan [het adres z] en dat er dus geen enkele reden was om hem uit te schrijven.
Daarnaast heeft de man twee maal aan het loket van de gemeente kenbaar gemaakt dat hij wél woonachtig was op voornoemd adres. Hem werd meegedeeld dat hij ervoor diende te zorgen dat zijn echtgenote haar aangifte zou intrekken.
Ondanks het door de man kenbaar gemaakte bezwaar tegen zijn uitschrijving heeft de gemeente bij brief van 29 januari 2001 aan de man medegedeeld dat hij met ingang van 29 januari 2001 is uitgeschreven uit de basisadministratie "met onbekende bestemming".
Op 12 maart 2001 heeft de man van de beslissing tot uitschrijving beroep inge-steld bij de rechtbank te [x] en onder meer verzocht te bepalen dat hij dient te worden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente 's-Gravenhage.
Op 29 juni 2001 is de man, zonder dat de eerdere uitschrijving ongedaan is gemaakt en zonder dat daarbij enige verklaring van de vrouw werd overgelegd, weer ingeschreven op voornoemd adres.
Bij bestreden beschikking heeft de rechtbank het beroepschrift gegrond verklaard en heeft de gemeente bevolen een aantekening te plaatsen in haar basisadministratie waaruit blijkt dat de uitschrijving van de man per 29 januari 2001 "met onbekende bestemming" onjuist is. Voorts is de gemeente veroordeeld in de proceskosten.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De gemeente verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de man (het hof leest: alsnog) af te wijzen. De man bestrijdt haar beroep.
2. De gemeente stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeente niet had mogen uitgaan van de juistheid van de stelling van de vrouw dat de man niet meer aan [het adres z] verbleef. De gemeente voert daartoe aan dat echtgenoten, die hetzelfde woonadres hebben, volgens de wet voor elkaar aangifte kunnen doen van (onder andere) vertrek. De gemeent stelt zich op het standpunt niet zomaar tot uitschrijving te zijn overgegaan.
Hoewel de vrouw [in] 2001 wederom aangifte heeft gedaan van vertrek van de man, heeft de gemeente er niet voor gevoeld - gelet op de bestreden beschikking met bijbehorende proceskostenveroordeling - om (wederom) aan die aangifte gevolg te geven. Volgens de gemeente is uitsluitend van belang of de vrouw het recht had de verplichting van de man om aangifte te doen van vertrek, voor hem te vervullen, en of de gemeente het recht heeft om aan een dergelijke aangifte zonder meer gevolg te geven. De gemeente meent dat zulks bevestigend kan worden beantwoord. De gemeente stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte de stelling van de man, dat de vrouw valselijk aangifte van vertrek had gedaan uit onvrede over zijn gedrag, heeft laten prevaleren boven de door de vrouw gedane schriftelijke aangifte. De gemeente voert daartoe aan dat niets er op wijst dat de vrouw weet had van het feit dat haar man probeerde ingeschreven te blijven c.q. worden op haar adres. De man heeft de stellingen van de gemeente gemotiveerd betwist.
3. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. J.P. Wittop Koning, advocaat-generaal, geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4. Het hof verenigt zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Door de gemeente zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing zouden rechtvaardigen. De brief die de gemeente op 18 december 2000 aan de man heeft verzonden en waarin onder meer is medegedeeld dat de gemeente het voornemen had om de man uit te schrijven uit de basisadministratie van de gemeente wegens vertrek "met onbekende bestemming", is gestuurd naar het adres [z]. Naar het oordeel van het hof heeft de man, die die brief kennelijk op voornoemd adres heeft ontvangen, voldaan aan het gestelde in die brief, namelijk binnen vier weken na verzending daarvan bezwaar aantekenen, zelfs middels een brief van zijn advocaat. Desondanks heeft de gemeente de man een standaardbrief gestuurd, gedateerd 29 januari 2001, waarin stond dat hij, met ingang van die datum was uitgeschreven "met onbekende bestemming" omdat hij niet gereageerd zou hebben op het voornemen van de gemeente om hem uit te schrijven. De gemeente heeft erkend dat deze standaardbrief wat dit laatste betreft fout was en per abuis was verzonden. Overigens blijft zij bij haar stelling dat de vrouw de door haar gedane aangifte in had moeten trekken, omdat de gemeente na de eerder gedane aangifte door de vrouw slechts bereid was gevolgtrekkingen te verbinden aan een nadere verklaring van de vrouw en niet aan de verklaring van de man of zijn advocaat. Vanuit deze stelling van de gemeente geredeneerd is het hof van oordeel dat de gemeente - na de desgevraagd kenbaar gemaakte bezwaren van de man - op zijn minst de vrouw had dienen te benaderen alvorens tot uitschrijving over te gaan. Zulks heeft zij echter nagelaten. Bovendien is de vorengenoemde stelling van de gemeente niet op de wet gegrond. Hieruit volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.
5. Nu de door de man gemaakte kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het onzorgvuldig handelen van de gemeente nu zij naar het oordeel van het hof, zeker gelet op de verblijfsstatus van de man onder de gegeven omstandigheden, meer onderzoek had moeten verrichten alvorens tot uitschrijving over te gaan, ziet het hof aanleiding om de gemeente - als de wederom in het ongelijk gestelde partij - te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de man tot deze uitspraak begroot op € 1.735,- gespecificeerd als volgt::
€ 193,- vast recht en € 1.542,- salaris procureur in hoger beroep, te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 57b Rv. (oud) en 243 Rv. (nieuw).
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Duindam en Punselie, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 29 mei 2002.